|
|
Vergroten en verkleinen. |
©
h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |
|
|
|
Laten we beginnen met
een vierkant.....
Hoezo saai?
Wat is er mis met een vierkant?
Sommige van mijn beste vrienden zijn vierkanten!
Oké, ik geef het toe, het vierkant hiernaast is wel een beetje klein. |
|
|
|
Vooruit dan maar, om jou een
plezier te doen zal ik het vergroten.
Weet je wat, ik maak alles dubbel zo groot.
Als ik alle zijden dubbel zo groot maak, en alle hoeken 90º laat, dan
heb ik hetzelfde wéér een vierkant, maar nou twee keer zo groot. |
|
|
|
Dan zijn alle lijnen in dat
vierkant, zoals de rode, gele en blauwe hiernaast, óók dubbel zo groot
geworden. Wiskundigen noemen dit een "vergroting met factor 2"
|
vergroting met
factor k ⇒
alle lengtes k keer zo groot |
|
|
|
|
En toch is niet álles aan dat
tweede vierkant dubbel zo groot als aan het eerste......
Kijk maar eens naar de oppervlakte ervan! Die is niet twee
keer zo groot, maar vier keer!
Stel bijvoorbeeld dat het oorspronkelijke vierkant 3 bij 3 was (dus
oppervlakte 9 had), dan is het vergrote vierkant 6 bij 6 en heeft
oppervlakte 36. Dat is inderdaad vier keer zo groot.
En als het vierkantje met factor 3 vergroot wordt, dan zou het 9 bij 9
worden, en een oppervlakte 81 krijgen: negen keer zo groot. In het
algemeen; stel dat de zijden z zijn, dan is de oppervlakte z2
Als we de zijden met factor k vergroten dan worden ze kz.
Dus dan wordt de oppervlakte kz • kz = k2
• z2 en dat is k2 keer zo groot als
de oorspronkelijke oppervlakte. |
|
|
vergroting met factor k
⇒ alle
oppervlaktes k2
keer zo groot |
|
|
|
trouwens, ook als k tussen
0 en 1 in zit, dan hebben we te maken met een verkleining in plaats van
een vergroting, maar dan blijft deze regel uiteraard gelden. We hebben
in de "afleiding" ervan immers nergens gebruikt hoe groot k is? |
|
|
Hoe zit dat met andere figuren? |
|
|
|
De regel geldt ook voor
cirkels!
Stel dat ik een cirkel vergroot met factor k. Dan worden alle
lengtes k keer zo groot, dus ook de straal r (en trouwens
ook de omtrek, want die is 2πr en als
r vervangen wordt door kr dan wordt de omtrek 2πkr
en dat is k keer zo groot).
Maar de oppervlakte is
πr2
en dat wordt dan
π • (kr)2
=
π • k2 r2
= k2 •
πr2
Inderdaad alweer k2 keer de oude omtrek. |
|
|
De regel geldt ook voor
de foto van mijn oma hiernaast!
Als ik die zou vergroten met factor k dan wordt haar oppervlakte
k keer zo groot.
Dat kun je snel zó beredeneren: stel dat ik haar oppervlakte verdeel in
allemaal mini-vierkantjes. |
|
Als ik die maar klein genoeg kies dan geven die samen
haar oppervlakte. Maar bij vergroten met factor k worden al die
vierkantjes k keer zo groot,
dus hun oppervlaktes worden allemaal k2 keer zo groot.
Dus de totale oppervlakte van al die vierkantjes samen ook!!!
En met deze redenering geldt dat dus voor élke figuur. |
|
|
't Is natuurlijk niet toevallig
dat er in de oppervlakteformules steeds twee keer een lengte voorkomt.
Als die beide lengtes k keer zo groot worden, dan wordt de
oppervlakte vanzelf k2 keer zo groot. Kijk maar:
rechthoek: l • b wordt
kl • kb = k2 • (lb)
driehoek: 1/2
• b • h wordt 1/2
• kb • kh = k • (1/2
• b • h)
en ga zo maar door.....
Eigenlijk is dat natuurlijk ook de reden dat we een lengte uitdrukken in
meter (m) en een oppervlakte in vierkante meter (m2).
Zo vind ik het daarom ook altijd weer raar dat er leerlingen zijn die
zeggen: "Meneer, wat was ook al weer de formule voor de oppervlakte
van een cirkel?
πr2
of 2πr.......?".
Na het bovenstaande hoop ik dat je het logisch vindt dat dat wel
πr2 móet zijn, immers dat
is een formule met twee keer een lengte erin, dus die beschrijft een
oppervlakte. Die andere formule heeft maar één lengte en beschrijft
dus........ precies!...... Een lengte!! |
|
|
Inhoud. |
|
|
Natuurlijk kun je ook ruimtelijke
figuren vergroten met factor k door alle lengtes k keer zo
groot te maken. Wij weten intussen al dat de oppervlakte van de figuur
dan k2 keer zo groot zal worden. Hoe zit het met de
inhoud? Het zal je hopelijk na het voorafgaande niet verbazen dat die
wordt vermenigvuldigd met factor k3.
Een inhoud is
immers in kubieke meter (m3)? Reken het zelf
maar na: een kubus van 3 bij 3 bij 3 heeft inhoud 27, en een
dubbel zo grote kubus (van 6 bij 6 bij 6) heeft inhoud 216. Dat laatste
is 8 keer zo groot inderdaad een factor 23.
Samengevat: |
|
|
Een figuur
vergroten met factor k: |
• |
lengtes worden
k keer zo
groot |
• |
oppervlaktes
worden k2
keer zo groot |
• |
inhouden worden k3
keer zo groot. |
|
|
|
|
Voorbeeld 1.
|
De gemeente Rotterdam wil graag laten zien dat de grootte van de haven
(het aantaal kg goederen dat verwerkt is) de afgelopen 50 jaar
verdubbeld is. En dat doen ze door een twee plaatjes van een schip te
laten zien waarvan alle afmetingen dubbel zo groot zijn geworden:
"Niks aan de hand, puur eerlijk beeld
van de werkelijkheid," zeggen de reclamejongens van Rotterdam tegen
ons. We kunnen ze voor een rechter misschien inderdaad niet aanklagen,
maar toch: als je alle afmetingen van een figuur dubbel zo groot maakt,
dan wordt de inhoud 8 keer zo groot. En met hoeveelheid goederen die
verwerkt worden associëren wij nou eenmaal de inhoud van een schip!
Hoeveel keer zo groot zou je de afmetingen moeten maken om wél een
eerlijk plaatje te krijgen (dus een boot waarvan de inhoud het dubbele
is)? |
|
|
|
Als je een factor k kiest
voor de lengtes, dan is dat voor de inhoud een factor k3.
In dat geval moet gelden dat k3 = 2.
Dan is k = 21/3 ≈ 1,26
Kortom: je moet alle afmetingen 1,26 keer zo groot maken.
Dat is hiernaast gebeurd.Zoals je ziet een stuk minder spectaculair
dan eerst.
Maar wél eerlijker........
|
|
|
|
Voorbeeld 2.
Ik ga een kubus zoveel vergroten dat de oppervlakte 5 keer zo groot
wordt. Hoeveel keer zo groot wordt de inhoud dan?
Als de oppervlakte 5 keer zo groot wordt, dan geldt dus k2
= 5, dus k = √5.
Dan is k3 = (√5)3
≈ 11,18.
De inhoud wordt dus ongeveer 11,18 keer zo groot. |
|
|
|
|
OPGAVEN |
|
|
1. |
Als je in een piramide een
horizontaal vlak wilt aanbrengen, zodat dat vlak de piramide in
twee delen met gelijke inhoud verdeelt, op welk deel van
de hoogte moet je dat dan doen? |
|
|
|
|
|
|
|
|
2. |
Een solide metalen bol met inhoud 1
liter wordt in 500 kleinere bolletjes met inhoud 2 ml
omgesmolten. Hoeveel keer zo groot wordt de totale oppervlakte van
al die
bolletjes samen dan vergeleken met de oppervlakte van de
oorspronkelijke bol? Geef een berekening zonder formules
voor de inhoud of oppervlakte van een bol te gebruiken. |
|
|
|
|
|
|
|
|
3 |
De staatsloterij gebruikt voor de
reclame afbeeldingen van vissen die de jackpot voorstellen. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
De grote vis stelt de hoofdprijs van
27,5 miljoen voor, en de kleine de prijs van 5,5 miljoen. Zo te
zien zijn de vissen een vergroting/verkleining van elkaar.
Onderzoek of de verhoudingen tussen de inhoud van de vissen
inderdaad klopt met het geldbedrag dat zij voorstellen.
Als dat niet zo is, teken dan de kleine vis op een formaat dat
wél klopt. |
|
|
|
|
4. |
De hoeveelheid energie die een beest
in de winter nodig heeft is evenredig met zijn inhoud. De
hoeveelheid warmte die hij verliest is evenredig met zijn
oppervlakte.
Leg wiskundig uit waarom grotere dieren het in de winter in het
algemeen makkelijker hebben dan kleinere.
Leg ook uit waarom een olifant grote oren geeft om in de zomer
zich koel te wapperen. |
|
|
|
|
5. |
In een kubus met ribben
8 cm wordt een kegel gezet waarvan het grondvlak een cirkel met
straal 4 cm is. De hoogte van de kegel is echter groter dan 8 cm
zodat een deel van de kegel boven de kubus uitkomt. |
|
|
|
|
|
a. |
Hoe hoog moet de totale kegel zijn als 40% van
de inhoud buiten de kubus ligt? |
|
|
|
|
b. |
Als de hoogte van de hele kegel gelijk is aan 12
cm, hoeveelste deel van de oppervlakte van de kegelmantel
bevindt zich dan binnen de kubus? |
|
|
|
|
|
|
|
|
6. |
Een regelmatige negenhoek met zijden
van 4 cm heeft oppervlakte van ongeveer 98,91 cm2.
Hoe groot moeten de zijden van een regelmatige negenhoek zijn om
oppervlakte 1000 cm2 te
krijgen? |
|
|
|
|
|
|
|
|
7. |
De driehoek hiernaast
heeft oppervlakte 80 en is in vijf even brede stroken verdeeld.
Bereken de oppervlakte van de tweede strook van onderen af. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
8. |
Iemand koopt op de
rommelmarkt de serie van drie gelijkvormige vazen hiernaast.
De grootste vaas heeft hoogte 24 cm en inhoud 1,6 liter.
De middelste vaas heeft een oppervlakte van 250 cm2
De kleinste vaas heeft een inhoud van 0,6 liter en een
oppervlakte van 180 cm2.
Bereken de hoogte van de middelste vaas. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
9. |
Een zandloper bestaat uit twee
gelijkvormige kegels met elk hoogte 10 cm. De andere afmetingen zijn
niet bekend. Als de zandloper nét is omgedraaid komt het zand tot
halverwege de hoogte van de bovenste kegel.
Hoe hoog zal het zand dan in de onderste kegel staan als alles omlaag is
gestroomd? |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
10. |
In een balk van 3 bij 3
bij 6 staat een piramide zoals in de linkerfiguur hiernaast is
getekend.
Als de balk door een blauw horizontaal vlak in twee gelijke
delen wordt verdeeld, dan wordt de piramide ook in twee delen
verdeeld. |
|
|
|
|
|
a. |
Wat is de verhouding van de inhoud van die twee
delen? |
|
|
|
|
b. |
Leg duidelijk uit waarom die verhouding niet
afhangt van de plaats van de top van de piramide in het
bovenvlak van de balk. |
|
|
|
|
|
|
|
©
h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|