1. |
|
|
|
|
|
|
Een kan van 20 bij 20 bij
30 cm (hoogte) is gevuld met water.
De kan wordt gekanteld om ribbe BC
en het water stroomt daardoor weg langs de rand FG.
De hoek waarover is gedraaid noemen we
α .
In de figuur hierboven zie je de kan met daarnaast een aantal
vooraanzichten. |
|
|
|
|
|
a. |
Hoeveel liter water is er voor een hoek
α van
20° weggestroomd? |
|
|
|
|
|
b. |
Voor de hoeveelheid water V (in
liter) in de bak blijkt bij de eerste twee getekende
vooraanzichten te gelden:
V = 12 - 4·tanα.
Toon dit aan. |
|
|
|
|
|
c. |
Welke formule hoort er bij V voor
α groter dan in de laatst getekende
situatie? |
|
|
|
|
|
|
|
|
2. |
Hieronder zie je een foto van een
hijskraan om grind en zand over te slaan met daarnaast een
schematische tekening. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
De arm PQ kan in horizontale
richting draaien om punt P.
Verder kan, door kabel QR langer of korter te maken, de arm PQ
ook in het vlak van de tekening draaien om punt P. Daardoor komt
punt Q hoger of minder hoog boven de grond.
De afmetingen zijn zoals aangegeven in de figuur (in meters)
Noem de hoogte van P boven de grond gelijk aan h. |
|
|
|
|
|
a. |
Bereken h als
α
= 50º |
|
|
|
|
|
b. |
Stel een formule op voor h
als functie van
α. |
|
|
|
|
|
c. |
Bereken de lengte van kabel QR als
α = 20º |
|
|
|
|
|
d. |
Stel een formule op voor QR als functie van
α voor
α <
60º. |
|
|
|
|
|
|
|
|
3. |
Druk de oppervlakte van
de figuur hiernaast uit in
α. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
4. |
Van een dakgoot goot is de breedte van de bodem
40 cm en de lengte van de
opstaande zijwanden 20 cm.
Een dwarsdoorsnede staat in de
figuur hiernaast.
De oppervlakte (O) van zo'n dwarsdoorsnede hangt af van de
hellingshoek
α van de opstaande wanden.
Voor deze oppervlakte O
blijkt te gelden:
|
|
|
|
|
|
O = 400sinαcosα
+ 800sinα |
|
|
|
|
|
|
a. |
Toon aan dat deze formule juist is. |
|
|
|
|
|
|
b. |
Bepaal de maximale oppervlakte van zo'n
doorsnede. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
5. |
Examenopgave (deels) |
|
|
|
|
|
|
|
Een zuiger is door middel van een
drijfstang verbonden met een draaiende schijf. Als de schijf
draait beweegt de zuiger horizontaal heen en weer.
M is het middelpunt van de schijf, S is het (scharnierende)
verbindingspunt van de drijfstang en de schijf. Bij punt P is de
drijfstang ook scharnierend met de zuiger verbonden. MS = 1
en PS = 4.
Stel de grootte van de hoek PMS gelijk aan x graden.
De afstand PM is afhankelijk van de hoekgrootte x;
stel PM = a(x)Voor iedere hoekgrootte x
geldt: a(x) = cosx +
√(16 - sin2x) |
|
|
|
|
|
a. |
Bewijs deze formule voor 0 < x <
90º. |
|
|
|
|
|
|
b. |
Het minimum van a(x)
is gelijk aan 3 en het maximum is gelijk aan 5. Leg duidelijk
uit hoe je dat kunt beredeneren met de figuur hierboven. |
|
|
|
|
|
c. |
Bij één rondgang van de schijf zal
de lengte PM op twee momenten gelijk zijn aan de lengte van de
drijfstang PS. Hoe groot zijn de hoeken x waarbij
zich dat voordoet? Geef een algebraïsche berekening. |
|
|
|
|
|
|
|
|
6. |
Examenopgave (deels) HAVO
Wiskunde B, 1996 |
|
|
|
|
|
|
|
In de figuur hierboven links is het
metalen geraamte van een droogmolen getekend.
Getekend zijn:
• de verticale drager PQ.
• de even lange armen HA, HB, HC en HD
• de even lange staven QR, QS, QT en QU
De punten R, S, T en U hebben dezelfde afstand tot H.
Afmetingen in cm: PQ = 200, QR = 40, AR = 120 en HR = 60.In H zit
een ringvormige Huls om de drager. Deze huls kan schuiven langs
de drager en met een schroefje op elke hoogte worden
vastgeklemd. De hoogte van H ten opzichte van de grond is dus
variabel. Alle overige verbindingen tussen twee onderdelen zijn
zo gemaakt dat die onderdelen alleen maar ten opzichte van
elkaar kunnen draaien.
Als de huls langs de drager wordt geschoven verandert de
stand van de armen. Daardoor verandert de hoogte van de vrije
uiteinden A, B, C en D.
Vat in deze opgave drager, armen en staven op als lijnstukken en
de huls en overige verbindingen als punten.
a is de hoek in graden die de staaf
RQ maakt met de draaier PQ. De hoogte (in cm) van het vrije
uiteinde A van de arm HA ten opzichte van de grond noemen we
x. Zie de rechter figuur hierboven.
Er zijn twee standen waarbij de molen geheel is dichtgeklapt
(zodat de armen verticaal omhoog staan) |
|
|
|
|
|
a. |
Bereken de bijbehorende waarden van
x. |
|
|
|
|
|
|
b. |
Bereken x in gehele cm
nauwkeurig als
α = 30º |
|
|
|
|
|
De afstand van R tot PQ kan x
in
α worden uitgedrukt en met behulp
van die afstand kan het verband tussen x en
α gevonden worden.
Voor 0 <
α < 180º geldt de
formule: x = 200 - 40cosα
+ 40√(9
- 4sin2α) |
|
|
|
|
|
c. |
Toon de juistheid van deze formule
aan voor 0 <
α < 90º. |
|
|
|
|
7. |
Een open raam kan met een raamuitzetter
worden vastgezet. In de figuur hieronder zie je het bovenaanzicht van
een raamuitzetter UR die in punt R scharnierend aan het raam is
bevestigd.
RS = PS = 25 cm en UR = 50 cm.
De afstand L van punt U tot lijn SP hangt af van hoek x. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
a. |
Neem x = 20° en bereken L |
|
|
|
|
|
|
b. |
Voor L geldt de formule: L =
50 · cos0,5x
· (1 - sin0,5x)
Toon aan dat deze formule juist is. |
|
|
|
|
8. |
examenvraagstuk HAVO Wiskunde
B, 1994. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Om scheepvaart mogelijk te maken
mag de stroomsnelheid van het water maximaal 3 m/s bedragen. |
|
|
|
|
|
a. |
Bereken voor de situatie van
bovenstaande figuur hoeveel m3 water het kanaal per seconde
zou doorlaten bij een stroomsnelheid van 3 m/s en een waterhoogte van 13
meter. Rond het antwoord af op een geheel getal. |
|
|
|
|
|
Volgens waterbouwkundigen zijn
drie factoren van invloed op de stroomsnelheid van het water in een
kanaal: de hydraulische straal, het verhang en de
remmende werking van oevers en bodem. Hieronder worden deze begrippen
nader toegelicht. Voor de berekening van de hydraulische straal
R heb je de 'natte oppervlakte' en de 'natte omtrek' nodig.
Bekijk daartoe het dwarsprofiel in de onderstaande figuur. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
De 'natte oppervlakte' is de
oppervlakte van vierhoek ABCD.
De 'natte omtrek' is de totale lengte van de lijnstukken in dit
dwarsprofiel die de afscheiding vormen tussen grond en water: AB +
BC + CD.De hydraulische straal is het quotiënt van de natte
oppervlakte en de natte omtrek. In formulevorm: |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
In de figuur hierboven kan R
opgevat worden als functie van de waterhoogte h in meters. |
|
|
|
|
|
b. |
Laat zien dat in die situatie
bij benadering de volgende formule geldt: |
|
|
|
|
|
|
|
|
9. |
examenopgave HAVO Wiskunde B,
1995. |
|
|
|
|
|
De uitgang van een parkeergarage wordt
afgesloten door een slagboom. Deze bestaat uit een rood-wit
gekleurde balk AD, waaraan onder een vaste hoek ADE een geleider DE
is gemonteerd. Deze geleider is een beugel met een gleuf. Zie de
volgende figuur. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Als de cirkelschijf C draait, beweegt
een metalen knop K die op de cirkelschijf gemonteerd is, heen en
weer door die gleuf.
Tegelijkertijd trekt knop K in zijn baan om M de beugel DE omlaag,
zodat de rood-witte balk AD om het draaipunt D open draait. Bij
doordraaien van cirkelschijf C trekt K vanaf een gegeven moment de
beugel DE weer omhoog, zodat AD weer dicht gaat. Zie ook de
afbeeldingen in de figuren hier onder. In deze opgave worden balk en
beugel opgevat als lijnstukken. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Middelpunt M en draaipunt D liggen even
hoog.
Gegeven is verder: DM = 30 cm en KM = 20 cm. |
|
|
|
|
|
a. |
Bereken in graden nauwkeurig
de hoek ADE. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
In de ruststand (met
horizontale slagboom) bevindt K zich in positie K0 (zie
de figuur). Bij een willekeurige positie van K noemen we
∠DMK =
α
en ∠MDK =
β.
De projectie van K op de lijn DM noemen we L. |
|
|
|
|
|
b. |
Teken de positie van DE en K in het
geval dat de slagboom zo ver mogelijk open is. Licht je werkwijze
toe. |
|
|
|
|
|
c. |
Bereken de maximale openingshoek van de
slagboom in graden nauwkeurig. |
|
|
|
|
|
d. |
Toon aan dat zowel voor 0º <
α < 90º als
voor 90º <
α < 180º geldt: DL
= 30 - 20cosα. |
|
|
|
|
|
Voor het verband tussen de hoeken
α en
β geldt: |
|
|
|
|
|
|
|
e. |
Leid deze formule af. Je mag je hierbij
beperken tot het geval 90º <
α < 180º |
|
|
|
|
10. |
|
|
|
|
|
|
Een oprit van een viaduct heeft een
hellingshoek
α, met
α
< 90º (zie zijaanzicht in de figuur). De viaducthoogte is 4 m en de
wegbreedte is 10 m. In de figuur rechtsboven is in parallelprojectie
een model van zo'n oprit getekend (niet op schaal). De oprit loopt
aan de zijkanten schuin af naar beneden, maar vlak EFCD is
verticaal.
Vierhoek EFCD is in de figuur rechtsboven evenwijdig aan het
tafereel getekend, is een gelijkbenig trapezium; hierin is ∠CFE =
β, met
β < 90º. |
|
|
|
|
|
a. |
Teken in de figuur
rechtsboven het punt G op EF waarvoor geldt dat ∠CBG =
α. Licht je werkwijze toe. |
|
|
|
|
|
De hoeveelheid zand (in m3)
die nodig is voor het aanleggen van de oprit noemen we V.
V kan worden uitgedrukt in
α en
β door: |
|
|
|
|
|
|
|
b. |
Toon dit aan. |
|
|
|
|
|
11. |
Examenvraagstuk VWO Wiskunde B,
2003
Twee vierkanten, beide met zijde 1, hebben
het hoekpunt O gemeenschappelijk. Het onderste vierkant ligt vast. Het
bovenste vierkant wordt om O gedraaid; t is de draaihoek in
radialen. In de figuur hieronder zijn tussen de begin- en eindstand drie
tussenstanden getekend. Om de twee vierkanten is steeds een zo klein
mogelijke rechthoek getekend, met twee zijden langs het vaste vierkant. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
De oppervlakte R van de omhullende rechthoek
is een functie van de draaihoek t. |
|
|
|
|
|
a. |
Bereken de oppervlakte van R voor t =
1/4π |
|
|
|
|
Voor elke waarde van t
tussen 0 en 1/2p
geldt:
R(t) = (1 + sint)•(1 + sint + cost)
In de figuur hiernaast is de situatie getekend voor een waarde van t
tussen 0 en 1/2π. |
|
|
|
|
b. |
Toon de juistheid van de formule aan voor
elke waarde van t tussen 0 en 1/2π. |
|
|
|
|
|
Er zijn tussen de begin- en de eindstand
twee posities van de vierkanten waarvoor R(t) maximaal is. In de
figuur hiernaast is één van die posities getekend. |
|
|
|
|
|
c. |
Teken in deze figuur de andere
positie van de vierkantjes waarvoor R(t) maximaal is. Licht je
werkwijze toe. |
|
|
|
|
|
|
|
|