1. |
Schets de volgende grafieken in één
figuur. Doe dat zonder een tabel te maken of je GR te gebruiken. |
|
|
|
|
y = 5x
en y = 2,5x en y =
-0,5x en y = -3x |
|
|
|
2. |
Geef formules bij de onderstaande
grafieken. |
|
|
|
|
|
A: y = 0,75x
B: y = 1/3x
C: y = -1,5x
D: y = -2,5x
E: y = 12/3x
F: y = 11/3x |
|
|
|
|
3. |
Leg uit of de volgende punten op één
lijn door de oorsprong liggen: |
|
a. |
(2, 7) en (11, 381/2)
en (19, 66) |
|
|
b. |
(3, 4) en (18, 24) en (191/2,
26) |
|
|
c. |
(-3, 5) en (6, -10) en
(-9, 15) |
|
|
|
|
4. |
Groep 6 van de
obesitas-school DDV (De Dikke Vrienden), besluit te gaan
afvallen. Op 1 januari laten ze zich door een notaris wegen en
beginnen ze een dieet. Zes maanden later, op 1 juli, laten
ze zich weer wegen. Ze hebben vooraf buren en familieleden als
sponsor gevonden die hen voor elke kilo die ze zijn afgevallen
een bepaald bedrag zullen geven. Dat bedrag per kilo noemen we
het "sponsorbedrag".
Hieronder staat een grafiek met op de x-as het gewicht (G)
dat er af is gegaan en op de y-as het bedrag (B) dat
iemand krijgt. Elke lijn hoort bij een verschillend
sponsorbedrag. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
a. |
Welke formule hoort er bij de
onderste rode grafiek? |
|
|
|
Janneke is een beetje een
apart geval. Ze heeft met haar sponsoren een bedrag van 6 euro
per kilo afgesproken, maar een aantal sponsoren hebben daar een
bovengrens van 5 kilo aan gesteld. Die willen dus maximaal 30
euro betalen. Van de rest van haar sponsoren krijgt ze voor elke
kilo boven de 5 nog maar 3,60 euro per kilo. |
|
|
|
|
b. |
Geef in bovenstaande grafiek aan hoe
het bedrag van Janneke als functie van het aantal afgevallen
kilos zal verlopen. |
|
|
|
|
c. |
Gerard is niet zo slim geweest; hij
krijgt van zijn sponsoren voor elke afgevallen kilo 5 euro, maar
hij heeft met zijn sponsoren afgesproken dat hij, als hij zwaarder
zal worden, hij hen per kilo 10 euro zal betalen!!!
Teken de grafiek van Gerard, zowel het deel waar hij winst
maakt, als het deel waar hij geld zal moeten betalen. |
|
|
|
5. |
Ons belastingstelsel is progressief.
Dat betekent dat iemand die meer verdient niet alleen meer
belasting betaalt, maar ook een hoger percentage
belasting. De
volgende tabel geldt voor mensen tot 65 jaar.
Let op: de percentages uit de tabel worden alleen betaald over
het extra bedrag, gerekend vanaf de vorige kolom.
Bijvoorbeeld: iemand die 25000 verdient betaalt over
de eerste 17046 euro 34,15% belasting en over de resterende 7954
euro nog 41,45% |
|
|
|
Het gedeelte van het inkomen: |
tm
€17046 |
17047
tm 30631 |
30632 tm 52228 |
52229 en meer |
Belasting over dat gedeelte: |
34,15% |
41,45% |
42,00% |
52,00% |
|
|
|
|
|
Maak een grafiek voor het totale bedrag
(dus niet het rentepercentage!) aan belasting dat iemand moet
betalen als functie van zijn inkomen. |
|
|
|
|
6. |
Een roltrap is
12 meter lang.
Drie jongens, Klaas, Peter en Guus, stappen gelijktijdig de trap
op.
Klaas gaat met de trap naar boven en meet zijn afstand A
(in m) tot het beginpunt van de trap als functie van de tijd
t in seconden met t = 0 het moment dat hij op de
trap stapt. |
|
|
|
|
|
a. |
Geef een formule voor K(t) en schets de
grafiek van K(t) als Klaas na 20 seconden boven is. |
|
|
|
|
|
Peter is wat ongeduldiger en loopt op
de trap zelf ook nog naar boven. Daardoor is hij 10 seconden
eerder dan Klaas boven. Zijn afstand wordt gegeven door P(t) |
|
|
|
|
|
b. |
Geef een formule voor P(t)
en schets de grafiek van P(t) in dezelfde
figuur als die van K(t) |
|
|
|
|
|
c. |
Voor Guus geldt de formule G(t)
= 1,5t.
Leg duidelijk uit wat het getal 1,5 in deze formule zegt
over het gedrag van Guus. |
|
|
|
|
7. |
In de driehoeken hieronder zijn 4 dezelfde figuren op
een verschillende manier gerangschikt. Echter de bovenste driehoek heeft
oppervlakte 32,5 en de onderste slechts 31,5 want daar zit een geel gat
in.
Hoe kan dat? |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Onderzoek met hellinggetallen of de schuine zijde van de driehoek
wel een echte schuine zijde is. Leg daarna uit wat er fout is aan de
figuur en waar het ene vakje verschil vandaan komt. |
|
|
|
|
8. |
In het artikel "Carbon Emissions
Linked To Global Warming In Simple Linear Relationship"
beschrijft de wetenschapper Damon Matthews (Concordia University)
een recht evenredig verband tussen de CO2-emissies en de
opwarming van de aarde.
Uit een vergelijking van klimaatmodellen onderling in combinatie
met historische temperatuurgegevens maakte hij het volgende
model: T (°C) = 0,0000000000015 × CO2
(ton) |
|
|
|
|
|
a. |
Een vliegtuigvlucht kost 6 ton CO2.
Bereken voor hoeveel opwarming zo'n vlucht zorgt, en hoeveel
zulke vluchten nodig zijn om een opwarming van één graad te
geven. |
|
|
|
|
|
De huidige uitstoot van
CO2 bedraagt zo'n 4 ton CO2 per
aardbewoner per jaar.
De jaarlijkse opwarming daarbij is 0,04 ºC per jaar. |
|
|
|
|
b. |
Bereken uit deze gegevens hoeveel
bewoners er ongeveer op aarde zijn. |
|
|
|
|
|
|
|
|
9. |
Examenvraagstuk HAVO wiskunde A,
2007. Voor bergbeklimmers is het belangrijk te
weten op welke hoogte ze zich bevinden. Daarvoor
gebruiken ze tegenwoordig hoogtemeters die de hoogte met behulp
van de luchtdruk meten. Immers, hoe hoger je komt, hoe lager de luchtdruk.
Toen Francisco José de Caldas in 1791
het Andesgebergte overstak, was er geen hoogtemeter.
Hij bedacht er zelf een: hij kookte water in een pannetje en mat
de temperatuur op het moment dat het water begon te borrelen en kwam op
die manier de hoogte te weten.
Op zeeniveau (op 0 meter hoogte) is de
luchtdruk 1013 millibar en kookt water bij 100 °C.
Kom je hoger, dan daalt de luchtdruk, maar gaat ook het kookpunt (de
temperatuur waarbij water begint te borrelen) van water omlaag. Zo kookt
water op de top van de Mount Everest (8850 meter) al rond
de 70 °C. Het kookpunt van water is dus een maat
voor de hoogte. In de figuur hieronder zie je
hoe de hoogte H, de luchtdruk P en
het kookpunt T met elkaar samenhangen.
De drie schaalverdelingen zijn lineair. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
In deze figuur is punt K getekend:
bij een hoogte van 1530 meter is de luchtdruk 845
millibar en het kookpunt 95 °C. Ook punt N is
getekend (H = 0 meter, P =
1013 millibar en T = 100 °C).
Thijs is op vakantie in de Duitse Eiffel.
Hij wil met de methode van De Caldas weten op welke
hoogte hij zit. Hij kookt water en meet de temperatuur. Het water kookt
bij 98,1 °C. |
|
|
|
|
|
a. |
Op welke hoogte zit Thijs? Geef in de
figuur aan hoe je aan je antwoord bent
gekomen. |
|
|
|
|
|
Tot 2 km hoogte gebruiken bergbeklimmers
verschillende vuistregels. Een vuistregel
voor het verband tussen hoogte en luchtdruk is: "bij
elke stijging van 100 meter neemt de luchtdruk met 11 millibar af" |
|
|
|
|
|
b. |
Onderzoek of deze vuistregel
in overeenstemming is met de figuur hierboven. |
|
|
|
|
|
Met behulp van de figuur hierboven kun
je ook een vuistregel maken voor het verband tussen
de hoogte en het kookpunt. Ook deze begint met: "bij elke stijging van
100 meter … |
|
|
|
|
|
c. |
Geef deze vuistregel. Licht
je werkwijze toe. |
|
|
|
|
10. |
Kangoeroewedstrijd.
Vijf atleten hebben hardgelopen. In het assenstelsel hiernaast
kun je voor elke atleet zijn of haar tijd en afstand aflezen.
Wie liep het hardst? |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|