|
|
Hoeken. |
©
h.hofstede (hhofstede@hogeland.nl) |
|
|
|
Korte samenvatting van wat je over
hoeken geacht wordt te weten.
In de volgende figuren betekenen pijltjes in lijnstukken steeds dat die
lijnstukken evenwijdig zijn.
Streepjes in lijnstukken betekenen dat ze even lang zijn. |
|
|
1. Gelijke hoeken. |
|
|
Je moet eigenlijk vijf speciale
gevallen van hoeken die gelijk zijn uit je hoofd kennen.
Laten we ze maar even langslopen. |
|
|
|
F-HOEKEN
Als twee evenwijdige lijnen worden
gesneden door een derde lijn, dan zijn de hoeken hiernaast gelijk. |
|
|
|
|
|
Z-HOEKEN
Ook hier worden twee evenwijdige
lijnen gesneden door een derde, en zijn de hoeken hiernaast gelijk. |
|
|
|
|
|
X-HOEKEN
Ook wel overstaande hoeken genoemd.
Als twee lijnen elkaar snijden dan zijn de hoeken tegenover elkaar twee
aan twee gelijk. |
|
|
|
|
|
BASISHOEKEN
In een gelijkbenige driehoek (een driehoek met twee gelijke zijden) zijn
de basishoeken gelijk. |
|
|
|
|
|
GELIJKZIJDIGE DRIEHOEK
In een gelijkzijdige driehoek zijn alle drie de hoeken aan elkaar gelijk
en elk 60º. |
|
|
|
|
2. Hoekensom Driehoek. |
|
|
|
De drie hoeken van een
driehoek zijn altijd samen 180º |
|
|
|
Bewijs:
Dat kun je eenvoudig inzien door het plaatje hiernaast.
Door een hoekpunt van de driehoek is een lijn getrokken evenwijdig aan
de zijde er tegenover.
Vanwege Z-hoeken zijn de rode hoeken aan elkaar gelijk en de groene ook.
Bovenaan de driehoek zie je dat een rode plus een groene plus een blauwe
gelijk zijn aan een rechte lijn en dat is 180º
Maar de drie hoeken van de driehoek zijn ook precies een rode en een
groene en een blauwe, dus ook samen 180º |
|
|
|
Gevolg:
Dat kun je mooi gebruiken om de som van de hoeken van een willekeurige
regelmatige n-hoek te berekenen. Neem bijvoorbeeld de regelmatige
negenhoek hiernaast.
Als je vanuit één hoekpunt zoveel mogelijk diagonalen tekent, dan zijn
dat er 6, en daarmee verdeel je de negenhoek in 7 driehoeken. En de
hoeken van die driehoeken zijn samen precies gelijk aan de hoeken van de
negenhoek. Dus dat is 7 • 180 = 1260º
Elke hoek van de negenhoek is dus 1260/9 = 140º
En met een n-hoek zijn er altijd n - 3 diagonalen vanaf
een hoekpunt (naar
elk hoekpunt behalve de twee aanliggenden en het hoekpunt zélf) en dus
n - 2 driehoeken.
De som van de hoeken is dan 180 • (n - 2) |
|
|
|
3. Notatie |
|
|
|
Als teken voor "hoek" gebruiken
we voortaan: ∠
Als er in een punt maar één hoek is, kun je gewoon spreken over
∠A of
∠B
Maar als er meer hoeken samenkomen,
zoals hiernaast in punt A is het onduidelijk welke hoek je nou
precies bedoelt met ∠A.
Er zijn twee mogelijke oplossingen: |
|
• |
Je kunt de
hoeken nummeren, zoals hiernaast ∠A1,
∠A2
en ∠A3 |
• |
Je
kunt precies de route noemen die je neemt als je de hoek tekent. Hoek A1
hiernaast zou je dan ∠CAD
noemen omdat je de hoek tekent als je met je potlood van C naar A naar D
gaat. Of ∠DAC
zou ook kunnen natuurlijk. Merk op dat in dit geval het hoekpunt altijd
bij de middelste letter zit. |
|
|
Best
handig, af en toe..... |
|
|
Laatst moest ik laminaat leggen in een kamer
waarvan de muren lang niet loodrecht op elkaar stonden.
Ik kon helaas niet meten hoe groot die hoek daar is, want mijn
geodriehoek kon ik er natuurlijk niet inleggen door de muren!
|
|
De eerste plank die ik "op de gok" afzaagde
was dan ook verkeerd: zie hiernaast.
Maar toen bedacht ik me, dat ik met behulp van F-hoeken die hoek
daar tussen die muren wél precies kon afmeten! |
|
|
|
Kijk, omdat de zijden van zo'n plank
evenwijdig zijn, zijn er in de figuur hiernaast twee rode F-hoeken te
vinden.
En bij punt P kun je wél je geodriehoek langs de muur leggen, dus die
rode hoek bij P valt precies te meten, en dan weet je die lastige hoek
daar tussen de muren ook!!
Zoals je wel zult verwachten was de tweede plank die ik probeerde dan
ook in één keer precies goed........ |
|
|
|
Er bestaat trouwens ook een apparaatje
waarmee dit kan; |
|
|
|
|
OPGAVEN |
|
|
1. |
Bereken in de volgende figuren de grootte van de
hoek met het vraagteken. Denk erom dat de grootte van de hoeken
in de tekeningen niet klopt: je mag niet meten!! |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
A: 130; B:65; C:148
D: 130; E: 80; F:67
G:72; H:19; I:75 |
|
2. |
Bereken hoe groot de hoeken zijn van een
regelmatige twaalfhoek |
|
|
|
|
|
|
|
|
3. |
Hiernaast staat een
gelijkzijdige driehoek ABC met daarin een gelijkbenige driehoek
ADB waarvan de hoek bij D 90º is.
Bereken alle andere hoeken in deze figuur. |
|
|
|
|
|
4. |
Kangoeroewedstrijd
Fenna tekent in een rechthoek een zigzaglijn. Hierbij
maakt ze hoeken van 10°, 14°, 33° en 26°,
zoals in de figuur is te
zien.Hoe groot is de hoek met het vraagteken? |
|
|
|
|
|
5. |
Kangoeroewedstrijd.
De gelijkzijdige driehoek
AZC
wordt om
Z
gedraaid naar driehoek
RZT.
Hierbij is ∠CZR
= 70°.
Hoe groot is hoek ∠CAR |
|
|
|
|
|
6. |
Kangoeroewedstrijd.
De figuur hiernaast bestaat uit een vierkant met zijde 4 cm, een
vierkant met zijde 5 cm, een driehoek met een oppervlakte van 8
cm2 en een blauw parallellogram.
Hoeveel cm2 is de oppervlakte van het blauwe
parallellogram? |
|
|
|
|
|
7. |
Kangoeroewedstrijd.
Twee lijnen maken in het punt O
een hoek van 7º.
Een kangoeroe springt vanuit
O om en om op de twee lijnen. Vanuit O naar A,
naar B, naar C, enzovoort. Al zijn sprongen zijn
even groot.
Als hij zo ver mogelijk van O
is gekomen, stopt de kangoeroe met springen.
Bij welke letter stopt de
kangoeroe? |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
8. |
Kangoeroewedstrijd.
Driehoek ABC is gelijkbenig met AC = BC.
AD is bissectrice (deellijn) van hoek A.
∠D = 105°.
Hoe groot is ∠A? |
|
|
|
|
|
9. |
Kangoeroewedstrijd.
In vierhoek ABCD zijn drie hoeken gegeven: 30º,
50ºen 75º. Verder is BC = AD.
Hoeveel graden is hoek ADC?
|
|
|
|
|
|
10. |
Vlaamse
Olympiade.
De gelijk gekleurde hoeken in de driehoek hiernaast zijn even
groot.
Waaraan is hoek
β gelijk?
a. 90°- α
b. 180°- 2α
c. 90°- 2α
d. 180°- 3α
e. 180°- α |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
©
h.hofstede (hhofstede@hogeland.nl) |
|
|
|
|
|