|
|
De
hoek tussen twee lijnen. |
©
h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |
|
|
|
Twee lijnen kunnen op drie
verschillende manieren ten opzichte van elkaar liggen, dat hadden we al
eerder gezien: |
|
|
|
|
|
(en dan is er zelfs nog het
superflauwe geval van twee lijnen die samenvallen)
Evenwijdige (of samenvallende) lijnen zijn oninteressant wat de hoek
ertussen betreft. Je zou kunnen zeggen: de hoek is 0º en meer valt er
niet te beleven.
Snijdende lijnen en kruisende lijnen zijn veel interessanter.
Laten we eerst twee snijdende lijnen bekijken. |
|
|
De
hoek tussen twee SNIJDENDE LIJNEN |
|
|
Als twee lijnen elkaar snijden dan
liggen ze in één plat vlak. Als je de hoek tussen de lijnen wilt
berekenen dan teken je dat vlak apart. Je tilt het als het ware uit de
ruimtelijke figuur en legt het plat in je schrift neer.
|
hoek tussen snijdende lijnen;
"Teken het vlak
waar beiden in liggen plat". |
|
|
Dan heb je een vlakke figuur over waarin je de hoek tussen twee
lijnen moet berekenen. Daarvoor zijn verschillende methoden, maar
meestal gat het zó in zijn werk:
Je gebruikt Pythagoras of gelijkvormigheid
om lengtes te berekenen.
Daarna gebruik je sos-cas-toa of de cosinusregel
om hoeken te berekenen. |
|
|
Voorbeeld met
sos-cas-toa
Neem de figuur hiernaast waarin we de hoek tussen AM en EC willen
berekenen. Die liggen beiden in vlak ACGE, dus dat vlak tillen we
eruit en leggen we plat neer:
|
|
AC is met Pythagoras berekend en
is gelijk aan 6√2
Er valt meteen al één ding op: er zijn twee mogelijke hoeken bij het
snijpunt S. Wiskundigen hebben met elkaar afgesproken om voor de hoek
tussen de lijnen de scherpe hoek te nemen.
sos-cas-toa in driehoek EAC geeft dat tan∠ECA
= EA/AC = 6/6√2
⇒ ∠ECA ≈
35,3º
sos-cas-toa in driehoek EAM geeft dat tan∠EAM
= EM/EA = 3√2/6
⇒ ∠EAM ≈
35,3º ⇒ ∠MAC
≈ 54,7º
Dan is
α = 180 - 35,3
- 54,7 = 90º
Voorbeeld met de cosinusregel. |
|
|
In de balk ABCD.EFGH zijn de
afmetingen als hiernaast. Bereken de hoek tussen AP en PQ.
In dit geval is het vlak APQ in ligt niet een "mooi" vlak
binnen de balk.
De zijden van APQ kunnen we wel berekenen, het makkelijkst met
"ruimtelijk" Pythagoras:
AP = √(42 + 52 + 42
) = √57
PQ = √(12 + 22 )
= √5
AQ = √(62 + 42 + 22
) = √56 |
|
Dan vind je met de cosinusregel in driehoek
APQ:
(√56)2 = (√57)2
+ (√5)2 - 2 • √57
• √5 • cos∠APQ
⇒ 56 = 57 + 5 - 2√57√5
• cos∠APQ
⇒ -6 = -2√57√5
• cos∠APQ
⇒ 0,118 »
cos∠APQ ⇒
∠APQ ≈ 83,2º |
|
|
|
1. |
Bereken de hoeken tussen de rode
lijnen in de figuren hieronder. De afmetingen staan in de
figuren aangegeven. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Antwoorden: |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Tussendoortje: kijkhoeken.
Een kijkhoek is niets anders dan de hoek tussen twee snijdende lijnen;
de zogenaamde "kijklijnen". Een wáár snijden die lijnen
elkaar......precies....op de plaats van jouw oog/de camera natuurlijk!
Dit soort vragen komen uit het brugklasboek: "Teken de hoek
waaronder het jongetje de ruiter ziet". |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Dat is dan uiteraard de hoek
a tussen de twee getekende snijdende lijnen.
Die snijden elkaar bij het oog van het jongetje.
En natuurlijk kan dat ook in drie dimensies. |
In de kamer hiernaast hangt een
TL buis aan het plafond en een camera (C) aan de rechtermuur. De
hoek waaronder de TL-buis door de camera wordt gezien is weer de hoek
tussen die twee lijnen en die snijden elkaar in C natuurlijk. |
|
|
|
|
|
2. |
Bereken die hoek als de
afmetingen zijn als hiernaast. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
3. |
Vanaf punt C waar een camera hangt wordt
gekeken naar een rode pijl, zoals in de figuur linksonder. De hoek
waaronder de camera de rode pijl ziet noemen we hoek
α. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
a. |
Bereken
α in graden
nauwkeurig in de situatie in de linker figuur, waarin de gehele tekening
zich in het zelfde vlak bevindt. |
|
|
|
|
|
b. |
Bereken
α in graden
nauwkeurig in de situatie in de middelste figuur, waarin de rode pijl
over een afstand van 4 naar achteren is verplaatst (let op de rechte
hoek in het grondvlak). |
|
|
|
|
|
Als de rode pijl verder naar achteren wordt
geschoven, dan neemt hoek
α af.
In het begin gaat dat vrij snel, maar daarna steeds langzamer, want die
hoek nadert natuurlijk langzaam naar nul.
Noem de afstand waarover de pijl naar achteren is geschoven x. |
|
|
|
|
|
c. |
Onderzoek met je GR of er een afstand x
is
waarbij de snelheid waarmee hoek
α afneemt maximaal is. |
|
|
|
|
|
|
De
hoek tussen twee KRUISENDE
LIJNEN |
|
|
Als de lijnen elkaar kruisen dan
werkt het systeem hierboven niet meer. Immers dan liggen ze niet in
één vlak, dus kun je ook niet zo'n vlak plat tekenen!
Wat te doen?
Kijk naar wat er gebeurt als je bij snijdende lijnen één van beide
lijnen verplaatst.
In de linkerfiguur hieronder willen we graag de hoek tussen EC en AC
berekenen. Het is de hoek met de groene stip. |
|
|
|
|
|
In de middelste
figuur hebben we AC omhoog verplaatst. De hoek tussen beide lijnen
is daarbij steeds gelijk aan één van de groene stippen. Maar die
hoeken zijn allemaal gelijk (F-hoeken). Kennelijk verandert bij dat
verplaatsen de hoek tussen beide lijnen niet.
In de rechterfiguur is EC verplaatst, evenwijdig aan zichzelf. Je ziet
hetzelfde effect: de hoek verandert niet. |
|
|
Als je een
lijn evenwijdig aan zichzelf verplaatst,
verandert de hoek met een andere lijn niet. |
|
|
|
De oplossing is nu
heel eenvoudig. Als twee lijnen elkaar kruisen verplaats je één van
beide lijnen evenwijdig aan zichzelf totdat hij de
ander wél snijdt. Dan hebben we het probleem teruggebracht tot twee
snijdende lijnen en daarvan kennen we de oplossing al. |
|
|
Neem de kubus hiernaast.
Stel dat we de hoek tussen AC en EM (M midden van BF) willen
berekenen. Die snijden elkaar dus gaan we één van beiden verplaatsen.
Pak dat een beetje handig aan!
Je zou hier EM kunnen verplaatsen totdat M in C terecht is gekomen.
Maar je kunt natuurlijk ook AC verplaatsen totdat A in E is
terechtgekomen.
Dat zijn de meest voor de hand liggende mogelijkheden: |
|
|
|
|
|
|
In het linkergeval is het
hoek ACE' geworden, in het rechtergeval hoek MEG.
Die hoeken zijn gelijk, en gelijk aan 50,8º, reken het zelf maar na. |
|
|
hoek tussen twee kruisende lijnen:
"Verplaats één van
beiden evenwijdig aan zichzelf,
totdat hij de ander wél snijdt". |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
OPGAVEN |
|
|
|
|
|
|
4. |
Hieronder staan drie kubussen met
ribben 4. P en Q zijn middens van de ribben HG en HD. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
a. |
Bereken de hoek tussen AH en BQ |
|
|
b. |
Bereken de hoek tussen AP en BD |
|
|
c. |
Bereken de hoek tussen AQ en PF |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
5. |
Hieronder staat drie keer een
symmetrische figuur ABCD.EF. ABCD is een rechthoek. EF ligt op
hoogte 2 boven vlak ABCD. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
a. |
Bereken de hoek tussen ED en BF. |
|
|
b. |
Bereken de hoek tussen BE en AC. |
|
|
c. |
Bereken de hoek tussen BE en DF. |
|
|
|
|
|
|
|
6. |
Olympiadevraagstuk.
In een kubus bereken je de hoeken AHB, AHC, AHF, BHC,
BHF en CHF.
Hoeveel verschillende getallen krijg je dan?
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
7. |
Gegeven is het prisma ABCDE.FGHIJ zoals in de figuur
hiernaast.
∠AED = 120º en ∠EDC
= ∠BCD = 90º
Punt P beweegt zich over de ribbe HI.
Punt Q is de projectie van P op het grondvlak.
De hoogte van het prisma is 3
Bereken welke waarden ∠PAQ kan
aannemen. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
8. |
a. |
Gegeven is kubus
ABCD.EFGH met ribbe 4.
K is het midden van HG
Bereken de hoek tussen lijnen FK en BE in twee decimalen nauwkeurig. |
|
|
|
|
|
|
b. |
Gegeven is een
regelmatige piramide T.ABCD waarvan alle ribben 8 zijn. M is het midden
van BC.
Bereken de hoek tussen TM en AC. |
|
|
|
|
|
|
|
c. |
Gegeven is kubus
ABCD.EFGH. M is het midden
van HD.
Bereken de hoek tussen AM en HB in graden nauwkeurig. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
9. |
ABC.DEF is een
prisma met een driehoekig boven- en ondervlak, waarvan alle ribben 6
zijn.
P is het midden van AC.
Bereken de hoek tussen de lijnen DP en AB in graden nauwkeurig. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
10. |
Gegeven is kubus
ABCD.EFGH. M is het midden van AE.
Bereken de hoek tussen CM en BG |
|
|
|
|
|
|
|
|
©
h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|