1. |
In een groot reservaat is een
poos geleden een groep van 100 gazellen uitgezet. Nu wordt er elk jaar
geteld hoeveel gazellen er zijn. Dat levert de tabel hieronder |
|
|
|
jaar |
aantal (A) |
1
2
3 |
2871
2945
3020 |
|
|
jaar |
aantal (A) |
4
5
6 |
3098
3177
3258 |
|
|
|
|
|
Er is in het reservaat plaats
voor maximaal 10000 gazellen. |
|
|
|
a. |
Vul bovenstaande tabel aan met een kolom
voor het aantal gazellen dat er nog bij zou kunnen (B) en een kolom voor
het quotiënt Q = B/A |
|
|
|
|
|
b. |
Laat zien dat Q een exponentiële functie
van de tijd t (in jaren) is en geef een functievoorschrift voor Q. |
|
|
|
|
|
c. |
Geef een functievoorschrift voor A(t)
en bereken vervolgens na hoeveel jaar er meer dan 8000 gazellen zullen
zijn. |
|
|
|
|
2. |
Het aantal mobieltjes in
Nederland neemt sterk toe. Een conciërge van een middelbare
school heeft een poosje bijgehouden hoeveel mobieltjes er waren
onder de leerlingen. Voor de eerste vijf maanden vond hij de
volgende tabel: |
|
|
|
|
|
maand (t) |
1 |
2 |
3 |
4 |
5 |
aantal |
20 |
24 |
30 |
37 |
45 |
|
|
|
|
|
|
De man heeft wiskunde B in
zijn pakket gehad en vermoedt dat de groei ongeveer exponentieel
kan zijn. Hij ontwikkelt de formule A(t) = 16,4 •
1,22t |
|
|
|
|
|
a. |
Leg duidelijk uit dat de
groei inderdaad (ongeveer) exponentieel zou kunnen zijn, en
verklaar hoe je deze formule kunt afleiden. |
|
|
|
|
|
b. |
Bereken met deze formule
wanneer er voor het eerst 700 mobieltjes zullen zijn. |
|
|
|
|
|
Maar dat is nou net het
probleem: de school heeft maar 600 leerlingen, dus het model van
de conciërge kan nooit kloppen. Haastig en met een rood hoofd
stelt de man een nieuwe formule op, die er rekening mee houdt
dat de groei op den duur minder zal moeten worden: |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
c. |
Onderzoek wanneer beide
modellen een verschil van ongeveer 120 mobieltjes geven. |
|
|
|
|
|
d. |
Leg uit hoeveel mobieltjes
er volgens dit tweede model maximaal op deze school zullen
komen. |
|
|
|
|
|
|
|
|
3. |
Een bioloog bestudeert de
oppervlakte (in mm2) van een bacteriekolonie op een
Petrischaal in zijn laboratorium. Hij ontdekt dat de groei eerst
exponentieel is, maar daarna afgeremd wordt. Na een groot aantal
metingen stelt hij de volgende formule op: |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
met A de oppervlakte in mm2
en t de tijd in dagen. |
|
|
|
|
|
a. |
Hoe groot zal de oppervlakte
uiteindelijk worden? |
|
|
|
|
|
De bioloog houdt elke dag de
groeifactor bij, en rondt die af op één cijfer achter de komma.
De eerste dagen vindt hij daarom steeds groeifactor 1,2 en dus
denkt hij eerst dat de groei exponentieel is. |
|
|
|
|
|
b. |
Bereken na hoeveel dagen hij voor
het eerst (afgerond) een andere groeifactor zal vinden. |
|
|
|
|
|
c. |
Bereken algebraïsch wanneer volgens
de gegeven formule de oppervlakte gelijk zal zijn aan 5000 mm2
|
|
|
|
|
|
|
|
|
4. |
Nadat de eerste I-pad in april
2010 in de Verenigde Staten in de winkels verscheen, nam de
verkoop ervan erg snel toe. In het begin exponentieel, later nam
de groeisnelheid ietsje af. Voor het aantal verkochte I-pads
gold de volgende tabel: |
|
|
|
|
|
maand |
0 |
1 |
2 |
3 |
4 |
5 |
6 |
7 |
8 |
9 |
10 |
aantal (in miljoenen) |
2,3 |
3,7 |
5,6 |
8,4 |
11,7 |
15,5 |
19,2 |
22,5 |
25,0 |
26,8 |
28,0 |
|
|
|
|
|
|
Het aantal kan redelijk benaderd
worden door de formule: |
|
|
|
|
|
|
|
G is het maximale aantal dat
verkocht zal worden, en men heeft berekend dat dat ongeveer 30
(miljoen) zal zijn. |
|
|
|
|
|
a. |
Maak een derde rij waarin de waarde
van B(t) = log(G/A - 1)
staat. |
|
|
|
|
|
b. |
Teken de grafiek van B en leid
daaruit de waarden van a en b af. |
|
|
|
|
|
|
5. |
Een visserijvereniging houdt goed de visstand in een groot meer
in de gaten. Na een groot aantal metingen voorspelt men het
model: |
|
|
|
Daarin is V = aantal ton vis en y
= tijd in jaren met t = 0 in 1990 en a een constante. |
|
|
|
|
|
a |
Bereken a als er in 2000 ongeveer 26 ton vis aanwezig is. |
|
|
|
|
|
b. |
De
totale hoeveelheid vis zal naar een bepaalde grenswaarde
naderen. Leg uit welke grenswaarde dat is, waarom die niet
afhangt van a |
|
|
|
|
|
Neem voor de rest van deze opgave a = 6 |
|
|
|
|
|
c. |
Bereken algebraïsch wanneer de hoeveelheid vis gelijk zal zijn
aan 30 ton |
|
|
|
|
|
d. |
Bepaal met je GR wanneer de groeisnelheid van de vis maximaal
zal zijn |
|
|
|
|
|
|
|
|
6. |
Examenopgave VWO Wiskunde A,
2005. |
|
|
|
|
|
Zonnebloemen zijn snelgroeiende planten die
vaak worden gebruikt voor de productie van olie. Om zicht te krijgen op
het groeiproces van zonnebloemen, worden regelmatig metingen gedaan. Bij
een experiment is van een zonnebloem gedurende twintig weken elke week de
lengte gemeten. Het resultaat van deze metingen is in de figuur
hiernaast met stippen weergegeven.
In deze figuur zie je ook een globale grafiek
die de groei van de zonnebloemen goed benadert. Bij die grafiek hoort de
volgende formule:
In deze formule is L(t) de lengte van de zonnebloem in
centimeters en t de tijd in weken vanaf het begin van de metingen. |
|
|
In de figuur kun je zien dat de grafiek van L nadert naar een
grenswaarde. Verder verloopt de groei volgens de formule van L in het
begin bij benadering exponentieel. Dit noemen we de exponentiële fase.
Deze exponentiële fase duurt tot L de helft van zijn grenswaarde bereikt
heeft. |
|
|
|
|
|
a. |
Bereken de groeifactor per week voor de eerste week. |
|
|
|
|
|
b. |
Bereken tot welke waarde van t de exponentiële
fase duurt. |
|
|
|
|
|
|
|
|
7. |
Bij een experiment met
fruitvliegjes in een afgesloten ruimte heeft men het volgende
model voor het aantal vliegjes opgesteld (t is de
tijd in dagen vanaf het begin van het experiment): |
|
|
|
|
|
|
|
|
a. |
Bereken algebraïsch na
hoeveel dagen er 2000 vliegjes zullen zijn. |
|
|
|
|
|
Voor kleine waarden
van t kan de formule geschreven worden als: |
|
|
|
|
|
|
|
|
b. |
Deze laatste formule is
ook in de vorm F = a • bt
te schrijven.
Laat zien dat dat zo is en geef de waarden van a en b |
|
|
|
|
|
|
|
|