1. |
Geef de afgeleide van de
volgende functies: |
|
a. |
f(x) = 5x4
+ 8x3 - 2x |
e. |
f(x) = 5 + 14x +
1/2x8 |
|
b. |
f(x) = 4
- 3x3
+ x2 |
f. |
y = -0,4x3
- 2x4 + 10 |
|
c. |
f(x) = 10x10
+ 9x9 + 8x8 |
g. |
y = 4 - 2x5
- 1/3x3 |
|
d. |
y = x + 6
- 8x4
|
h. |
f(x) = 3x
-
2x + 8x2 - 1 |
|
|
|
|
2. |
Differentieer de volgende
functies: |
|
a. |
f(x) = 5x + 4
-
12x2 |
e. |
y = 6x
- x • 3x2 |
|
b. |
f(x) = (2
- 3x)
• (4x + 5) |
f. |
f(x) = 40x
- 30x2
• 2 |
|
c. |
y = 2x2 • 3x4
|
g. |
y = (40x
- 30x2)
• 2 |
|
d. |
f(x) = 3(2x2
+ 8x5) |
h. |
f(x) = 3x3
-
2x2 • x + 5x |
|
|
|
|
3. |
Gegeven is de functie f(x)
= 3x6 - 2x |
|
|
|
|
a. |
Geef de vergelijking van
de raaklijn in het punt waar x = 1 |
|
|
|
|
b. |
Geef de vergelijking van
de raaklijn in het punt waar x = -0,8 |
|
|
|
|
4. |
Het verhaal
gaat dat Galileo Galileï, een beroemde wetenschapper die zo
rond 1600 experimenten verrichtte met vallende voorwerpen. Hij
liet allerlei kogels van de scheve toren van Pisa vallen (die is
maar liefst 55,89 meter hoog) en probeerde zo goed mogelijk het
verloop van de snelheid te meten. |
|
Als t = 0
het tijdstip van loslaten was, dan vond Galileï voor de
hoogte van een bepaalde kogel de volgende formule: |
|
|
|
h(t) = 50,4
- 4,9t2
+ 0,5t3 |
|
|
a. |
Hoe hoog liet Galileï de
kogel los? |
|
|
b. |
Wat was de verticale snelheid
van deze kogel op tijdstip t = 2? |
|
|
Het bleek dat de
term met t3 ontstond ten gevolge van
de wrijvingskracht.
Voor een iets zwaardere kogel bleek te gelden h(t)
= 50,4 - 4,9t2 + 0,4t3
|
|
|
c. |
Onderzoek met
deze beide formules hoe lang het duurde voordat de
kogels de grond raakten, en met welke snelheid ze op de
grond aankwamen. |
|
|
|
5. |
Gegeven is de
functie f(x) = 3x2
- 5x. |
|
|
|
|
a. |
Geef de vergelijking van
de raaklijn aan de grafiek van f in het punt waar x = 3 |
|
|
|
|
b. |
In welk punt heeft de
grafiek van f helling 8? |
|
|
|
|
c. |
De lijn y = 25x
+ b raakt de grafiek van f. Bereken b. |
|
|
|
|
6. |
Een niet zo
ervaren 10 kilometerrijder schaatst op een kampioenschap zijn 10
km met een oplopend schema. Dat betekent dat zijn rondetijden
alsmaar toenemen. Zoals iedereen weet bestaat een 10
kilometer bij het schaatsen uit 25 rondjes van 400 meter. Voor
de afgelegde afstand (s in meter) als functie van de
gereden tijd (t in seconden) blijkt het volgende verband
te gelden: |
|
|
|
|
|
s(t) = 11t
- 0,0000015t3 |
|
|
|
|
|
a. |
Hoe snel reed
deze schaatser na 5 minuten? |
|
|
|
|
b. |
Bepaal met je
GR hoeveel seconden verschil er was tussen zijn eerste rondje en
zijn laatste rondje. |
|
|
|
Zijn
tegenstander reed een volkomen vlak schema met een rondetijd van
40 seconden |
|
|
|
|
|
c. |
Toon aan dat
voor zijn tegenstander gold s(t) = 10t |
|
|
|
|
d. |
Bepaal met je GR wanneer
de schaatser met het oplopende schema door zijn tegenstander
werd ingehaald. |
|
|
|
|
e |
Hoe groot was
het snelheidsverschil tussen beide schaatsers op het moment van
inhalen? |
|
|
|
|
7. |
Twee dorstige
vrienden drinken bier het liefst uit het vat.
Het valt hen echter op, dat zo'n vat in het begin snel
leegstroomt, en daarna steeds langzamer.
Na een klein beetje onderzoek en een heleboel plezier ontdekken
ze dat de volgende formule geldt:
B(t) = (8 - 0,1t)3
Daarin is B de hoeveelheid bier in het vat (in liters) en
t de tijd in minuten.
Deze formule kan ook geschreven worden als:
B(t) = 512 - 19,2t + 0,24t2
- 0,001t3 |
|
|
|
|
|
a. |
Toon dat aan. |
|
|
|
|
|
|
b. |
Leg duidelijk
uit hoe je aan B' kunt zien dat het bier steeds
minder snel uit het vat stroomt. |
|
|
|
|
|
c. |
Met welke
snelheid (in liter per minuut) moeten deze twee vrienden op t
= 0 drinken als ze niets willen morsen? |
|
|
|
|
|
d. |
Op welk
moment stroomt een vat leeg met een snelheid van 7,5 liter
per minuut? |
|
|
|
|
|
|
|
|
8. |
De groei van
een embryo gebeurt ruwweg in twee etappes. De eerste 16 weken
groeit het embryo steeds sneller. Een formule die de lengte L
(in cm) na
t weken geeft is bij benadering: L(t) = 0,05t2
Na de 16e week blijft de groei constant dus geldt er
een lineair verband: L(t) = at + b
Hiernaast zie je de grafiek die daarbij hoort. |
|
|
|
|
|
a. |
Hoe snel (cm/week) groeit
het embryo
op t = 5? |
|
|
|
|
De rode en de
blauwe grafiek moeten "goed op elkaar aansluiten". |
|
Dat betekent
dat er bij t = 16 een vloeiende overgang moet zijn, dus
dat de grafieken door hetzelfde punt gaan en daar ook dezelfde
helling hebben. |
|
|
|
|
|
b. |
Geef de
waarden van a en b waarvoor dat klopt. |
|
|
|
|
|
|
|
|
9. |
examenvraagstuk HAVO Wiskunde B, 1995. |
|
|
|
|
|
In deze opgave onderzoeken we een functie f
waarvan de afgeleide functie bestaat voor iedere waarde van x. De
functie f wordt door twee verschillende formules gegeven:
een formule voor x ≤ 3 en een
formule voor x ≥ 3. Voor x
= 3 leveren beide formules dezelfde functiewaarde.
De formule voor x ≤ 3
luidt: f(x) = -1/2x2
+ 2x + 1.
De formule voor x ≥ 3 kun je bepalen als je gebruik
maakt van het volgende extra gegeven:
De grafiek van de afgeleide functie f ' is symmetrisch ten
opzichte van de lijn x = 3 |
|
|
|
|
|
a. |
Teken de grafiek van de
afgeleide functie f ' en stel een formule op voor de afgeleide
functie f ' voor x
≥ 3. |
|
|
|
|
|
Een formule voor de functie f
voor x ≥ 3 is van de vorm
f(x) = ax2 + bx + c. |
|
|
|
|
|
b. |
Bereken a, b en
c. |
|
|
|
|
10. |
examenvraagstuk HAVO Wiskunde B, 2002. |
|
|
|
|
|
Een cilindervormig vat met een hoogte van 32
dm heeft een inhoud van 8000 liter (1 liter = 1 dm3) en is
geheel gevuld met water.
Op tijdstip t = 0 geldt dus h = 32.Men kan de kraan opendraaien. Het vat stroomt dan leeg. Tijdens het leegstromen
geldt voor de hoogte h van de waterspiegel op tijdstip t bij
benadering de formule: h(t) = 0,0008t2
- 0,32t + 32
Hierin is t de tijd in minuten vanaf het moment dat de kraan
wordt opengedraaid en h de hoogte van de waterspiegel in decimeter.
De snelheid waarmee de waterspiegel daalt neemt voortdurend af.
Volgens bovenstaande formule valt het tijdstip waarop deze snelheid gelijk
aan 0 is samen met het tijdstip waarop het vat leeg is. |
|
|
|
|
|
|
|
a. |
Toon dit met behulp van differentiëren aan. |
|
|
|
|
|
In de figuur hieronder is de
grafiek van h als functie van t getekend als men het vat
leeg laat stromen. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Aan de kraan
onder aan het vat (zie de figuur hiernaast) kan ook een pomp
worden aangesloten. Hiermee wordt per minuut 60 liter water uit
het vat gepompt. Daardoor zal de waterspiegel met constante
snelheid dalen.
Als men het vat leegpompt daalt
de waterspiegel met een constante snelheid.
Als men het vat leeg laat stromen neemt de snelheid waarmee de
waterspiegel daalt voortdurend af. |
|
|
|
|
|
b. |
Geef in bovenstaande grafiek het grafiekdeel
aan waar geldt dat de waterspiegel bij leegstromen sneller daalt dan bij
leeg pompen. Licht je werkwijze toe. |
|
|
|
|
|
|
|