|
|||||
Boek III, propositie 1. | |||||
|
|||||
Teken een
willekeurige lijn AB door de cirkel. Teken het midden C van AB. (I-10) Teken een lijn door C loodrecht op AB, (I-11) en snij die met de cirkel, dat geeft de punten D en E. Teken het midden M van DE. (I-10) M is ook het middelpunt van de cirkel, want: |
|
||||
Stel dat een ander
punt N het middelpunt van de cirkel is. AC = BC NC = NC AN = BN (beiden straal van de cirkel) Dus de driehoeken ACN en BCN zijn congruent (ZZZ) (I-8)
Dus de hoeken ACN en BCN zijn gelijk |
|
||||
Gevolg: Als binnen een cirkel een lijn l een andere lijn m loodrecht snijdt en in twee gelijke delen verdeelt, dan ligt het middelpunt van de cirkel op die lijn l. |
|||||
Muggenzifterij: | |||||
• | Hoe weet je dat de loodlijn op AB vanaf C de cirkel inderdaad snijdt? | ||||
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |