|
|||||
Boek I, propositie 28. | |||||
|
|||||
Eerst maar even weer wat er wordt bedoeld: | |||||
|
|||||
Eerste bewering. Omdat overstaande hoeken gelijk zijn, (I-15) zijn ook de verwisselende binnenhoeken van propositie I-27 gelijk, dus de lijnen zijn parallel. (I-27) |
|
||||
Tweede bewering. 2 + 3 = 180º (gegeven) 1 + 2 = 180º (I-13) Trek van beiden 2 af: dat geeft 1 = 3 (L3) De verwisselende binnenhoeken van propositie 27 zijn gelijk, dus de lijnen zijn parallel. (I-27) |
|
||||
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |