| 
 | |||||
| Boek I, propositie 32. | |||||
| 
 | |||||
| eigenlijk twee proposities dus. | |||||
| Teken van een 
		driehoek ABC de buitenhoek bij B (ofwel verleng AB)
		 (P1) Teken dan door B een lijn evenwijdig aan AC. (I-31) De rode hoeken zijn gelijk (Z-hoeken) (I-29) De groene hoeken zijn gelijk (F-hoeken) (I-29) Bij punt B is nu de buitenhoek rood + groen, en dat zijn de twee tegenoverliggende binnenhoeken ook. Dat bewijst deel 1. Tel bij beiden blauw op de drie binnenhoeken zijn gelijk aan de drie hoeken bij B, dus 180º (I-13) (L1) Dat bewijst deel 2. | 
		 | ||||
| © h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) | |||||