|
|||||
Boek I, propositie 42. | |||||
|
|||||
Gegeven een driehoek ABC en een hoek D. | |||||
Teken het
midden E van AB.
(I-10) Teken een hoek BEG gelijk aan hoek D (I-23) Teken een lijn door C evenwijdig aan AB (I-31) Teken het snijpunt G van die lijn met EG Teken een lijn door B evenwijdig aan EG (I-31) Teken het snijpunt F van die lijn met het verlengde van CG. Dan is EBFG het gezochte parallellogram. Want: AE = EB dus driehoek AEC = driehoek EBC (I-38) ABC is dus het dubbele van driehoek EBC Maar EBGF is ook het dubbele van driehoek EBC (I-41) Dus EBGF is gelijk aan driehoek ABC. (L1) |
|||||
|
|||||
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |