1. |
Mijn neef Jacob beweert
dat hij helderziend is en gedachten kan lezen. Gelukkig ken ik
een goede test daarvoor: de Zener-kaarten. Dat zijn 5 kaarten
met een symbool erop: |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Jacob heeft een grote
stapel met deze kaarten (evenveel van elke soort). Ik schud de stapel, pak een kaart en
moet daar van hem heel hard aan denken. Hij zit tegenover mij,
kijkt mij doordringend aan en probeert het symbool van mijn
kaart te raden. Dan schud ik weer en doe het zelfde nog eens. En
dan nog eens...
Na 100 zulke kaarten heeft hij 27 keer het goede symbool
geraden. "YES" juicht hij; "Veel meer
dan de verwachte 20 keer!!!"
Kunnen we aan de hand van deze gegevens inderdaad concluderen
dat de kans dat Jacob goed raadt groter is dan 20%? Neem
een significantieniveau van 5%. |
|
|
|
|
|
2. |
De fabrikant van AMSTEL
bier houdt een reclame-actie. Onder de doppen van de flesjes zit
een letter uit de zin "HET BESTE BIER IS AMSTEL BIER"
. Wie de hele zin heeft krijgt een gratis krat bier. De
fabrikant beweert dat elk van de 10 letters even vaak
voorkomen. Na 62 flesjes te hebben geopend heb ik echter nog
maar twee B's. Ik stuur een boze brief met de klacht dat B veel
zeldzamer is dan de rest.
Mag ik dat aan de hand van deze 62 flesjes inderdaad
concluderen? Neem een significantieniveau van 5%. |
|
|
|
|
|
3. |
Crème Bioforce A. Vogel
is een homeopathisch middel tegen huidirritatie. De crème bevat
geneeskrachtige planten die van oudsher bij huidaandoeningen
worden gebruikt, zoals valkruid, goudsbloem, toverhazelaar,
salie en heelkruid.
Het probleem is echter, dat de meeste huidirritatie ook vanzelf
wel weer verdwijnt. In 30% van de gevallen geneest huidirritatie
spontaan.
Een traditionele huisarts beweert dat de crème helemaal niet
helpt, want hij heeft de crème aan 40 patiënten met
huidirritatie gegeven, en daarvan geneesden er 15. Dat is amper
meer dan de verwachte 30%, want dat zijn 12 patiënten.
Mag de huisarts aan de hand van deze gegevens inderdaad
concluderen dat deze crème niet helpt? Neem een
significantieniveau van 1%. |
|
|
|
4. |
Dit is de
verdeling van de eerste 10000 cijfers van het getal e:
|
cijfer |
0 |
1 |
2 |
3 |
4 |
5 |
6 |
7 |
8 |
9 |
aantal |
974 |
989 |
1004 |
1008 |
982 |
992 |
1079 |
1008 |
996 |
968 |
|
|
Iemand beweert dat de verdeling van de cijfers niet helemaal
willekeurig is, maar dat het cijfer 6 veel vaker voorkomt dan
het geval zou zijn bij écht willekeurige getallen.
Onderzoek of hij gelijk heeft. Neem een significantieniveau
van 5%.
|
|
|
|
|
|
5. |
Ik ben wiskundeleraar en
had vorig jaar een klas van 25 leerlingen, die ik drie uur in de
week wiskundeles gaf. Dat ging zo 35 weken per jaar door.
Natuurlijk hield ik goed alle absenten bij, en over het hele
vorige jaar heb ik genoteerd dat er 12 keer méér dan drie
leerlingen afwezig waren.
Ik lees in een rapport over ziekte en spijbelen dat de kans dat
een leerling afwezig is in een les gelijk is aan 6%Mag ik
naar aanleiding van mijn gegevens van het vorige jaar
concluderen dat die kans groter is dan
de genoemde 6%?
Neem een significantieniveau van 5%. |
|
|
|
|
|
6. |
Een oude volkswijsheid
zegt dat veel sinaasappels eten helpt om verkoudheid te
voorkomen. We besluiten dat te gaan testen, door een groep van
500 mensen veel sinaasappels te laten eten en een andere groep
van 500 mensen helemaal geen sinaasappels. Het blijkt dat in de
testperiode van de sinaasappeleters 131 mensen verkouden worden,
en van de niet-sinaasappeleters 122 mensen.
Mag je daaruit met een significantieniveau van 5% concluderen
dat sinaasappels eten de kans op verkouden worden inderdaad
verkleint? |
|
|
|
|
|
7. |
Een aanhanger van D'66
beweert dat 60% van de Nederlanders vóór een gekozen
burgemeester is. Zijn vrouw beweert dat dat aantal veel lager
ligt. Een steekproef onder 50 mensen levert op dat daarvan 22
mensen vóór een gekozen burgemeester zijn.
Wie van beiden krijgt gelijk bij een significantieniveau van 1%? |
|
|
|
|
|
8. |
De monnik Gregor Mendel
kruiste in de vorige eeuw verschillende plantensoorten met
elkaar om een inzicht te krijgen in de overerving van
verschillende eigenschappen. Hij ontdekte bijvoorbeeld dat een
bepaalde soort in rode en witte variant voorkwam, waarbij de
rode kleur dominant was en de witte
reccessief. Dat betekent dat een exemplaar met twee rode
genen (RR, Mendel noemde het trouwens factoren) of met
een rood en een wit gen (Rw)een rode bloem kreeg, en alleen een
bloem met twee witte genen (ww) wordt wit. |
|
Wat gebeurt er dan als je
een plant ww kruist met een plant RR?
In het tabelletje hiernaast zie je dat alle nakomelingen Rw
zijn, en dus een rode bloem hebben.
Maar het wordt interessanter als je de volgende generatie
bekijkt. Dan zijn dus beide ouders Rw en dat geeft het onderste
tabelletje hiernaast. |
|
|
Daarin is duidelijk te zien dat van de nakomelingen 75% een rode
bloem zal hebben (RR, Rw en wR) en 25% een witte bloem (ww).
Een bioloog twijfelt aan deze theorie en gaat wat
experimenteren. Hij kruist een aantal planten met elkaar en
vindt in de tweede generatie van de 86 planten er 28 witte
bloemen hadden. |
|
|
|
|
|
a. |
Mag de bioloog op grond van deze
metingen concluderen dat het aantal witte bloemen in de tweede
generatie groter is dan 25%? Neem een significantieniveau van
5%. |
|
|
|
|
|
|
b. |
Hoe zal de verhouding van
rode en witte bloemen in de derde generatie zijn? |
|
|
|
|
|
|
|
|
9. |
In een elektronicazaak
staat een grote bak met LED's (dat zijn van die kleine lampjes).
Ze zijn erg goedkoop, maar er staat een bord boven met: |
|
Sterk Afgeprijsd!!
Maar 40% is defect.
Waag een gokje!!! |
|
|
|
|
|
|
Een doe-het-zelver heeft
10 zulke LEDs nodig en besluit voor de zekerheid om er 15 te
kopen. |
|
|
|
|
|
a. |
Bereken de kans dat hij minstens 10
goede LEDs heeft. |
|
|
|
|
|
|
Een boze klant denkt dat
de winkelier de zaak bedriegt, want dat er in werkelijkheid 70% van de LEDs defect is. Hij onderzoekt willekeurig 60 LEDs.
Volgens de winkelier zullen gemiddeld daarvan 36 LEDs goed zijn,
volgens de boze klant slechts 18. Het gemiddelde daarvan is 27,
dus ze besluiten dat de klant gelijk krijgt bij 27 of minder
goede LEDs en de winkelier bij 28 of meer goede LEDs. |
|
|
|
|
|
b. |
Hoe groot is de kans dat
de winkelier ten onrechte gelijk krijgt? |
|
|
|
|
|
c. |
Hoe groot is de kans dat de klant ten
onrechte gelijk krijgt? |
|
|
|
|
|
|
d. |
Natuurlijk kunnen ze ook
een andere grenswaarde G kiezen. Stel dat ze ervoor kiezen dat
de klant gelijk krijgt bij G of minder goede LEDs en de
winkelier bij meer dan G goede LEDs.
Hoe moeten ze G dan kiezen zodat de antwoorden op de vragen b)
en c) zo weinig mogelijk van elkaar verschillen? |
|
|
|
|
|
|
|
|
10. |
Als een bepaalde
besmettelijke ziekte teveel voorkomt dan dreigt er een epidemie
te ontstaan. De Inspectie van de Volksgezondheid heeft bepaald
dat er een algeheel bevolkingsonderzoek moet worden uitgevoerd
zodra 4% of meer van de bevolking aan de ziekte lijdt. Degenen
die aan de ziekte lijden kunnen dan worden behandeld. |
|
|
|
|
|
a. |
Bij een onderzoek van 2000
mensen blijken er 71 aan de ziekte te lijden.
Rechtvaardigt dit resultaat met een significantieniveau van 10%
het nalaten van een bevolkingsonderzoek? |
|
|
|
|
|
b. |
Men tracht voor zo'n
onderzoek een test te ontwerpen die goedkoop en snel is. De test
moet minstens 85% van de lijders aan de ziekte als zodanig
herkennen.
Bij een bepaalde test bleken 58 van de 71 personen met de ziekte
ook inderdaad als lijder aan de ziekte herkend te worden.
Is het resultaat voldoende om met een significantieniveau van
15% te concluderen dat de test niet aan de voorwaarde voldoet? |
|
|
|
|
|
|
|
|
11. |
De fabrikant van
afwasmiddel Dreft beweert dat minstens 40% van de gezinnen in
Nederland Dreft gebruikt.
Maar concurrent Klok beweert dat het minder is.
In een test wordt aan 100 gezinnen gevraagd welk afwasmiddel ze
gebruiken. |
|
|
|
|
|
a. |
Hoeveel gezinnen moeten Dreft
gebruiken zodat de fabrikant van Dreft gelijk krijgt? Neem een
onbetrouwbaarheidsdrempel van 5%. |
|
|
|
|
|
b. |
Het blijkt uiteindelijk
dat 34 gezinnen in het onderzoek Dreft gebruiken.
Bij welk significantieniveau krijgt Klok dan gelijk? |
|
|
|
|
12. |
examenvraagstuk VWO,
1983 |
|
|
|
|
|
Een fabrikant besluit een nieuw
merk wasmiddel op de markt te brengen.
Hij biedt een zeer groot aantal pakken ter verkoop aan.
In 70% van dit aantal pakken wasmiddel is per pak precies één bon en in
de overige pakken geen bon ingesloten.
Het publiek wordt door advertenties uitgenodigd aan een prijsvraag mee
te doen.
Bij het inzenden van de oplossing van deze prijsvraag moeten vijf bonnen
worden meegezonden. |
|
|
|
|
|
a. |
Bereken in vier decimalen
nauwkeurig de kans dat een gebruiker in het achtste pak dat hij gekocht
heeft zijn vijfde bon aantreft. |
|
|
|
|
|
b. |
Iemand heeft de prijsvraag
opgelost en wil de oplossing inzenden. Daarom koopt hij in één keer een
aantal pakken wasmiddel.
Hoeveel pakken moet hij tenminste kopen opdat de kans dat hij tenminste
vijf bonnen aantreft, groter is dan 99%? |
|
|
|
|
|
c. |
Een consumentenorganisatie meent
dat het aantal pakken met een bon minder is dan 70%.
Zij besluit tot een toets waarbij een steekproef van 50 pakken wordt
onderzocht.
Het kritieke gebied van de toets wordt zo gekozen dat de kans dat de
consumentenorganisatie ten onrechte gelijk krijgt kleiner is dan 3%.
Hoeveel pakken zonder bon moeten er tenminste in de steekproef zitten
opdat de consumentenorganisatie gelijk krijgt? |
|
|
|
|
|
|