|
|
Simuleren. |
©
h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |
|
|
|
Hoe groot is de kans om met vier
dobbelstenen een totaal van 15 ogen te gooien?
Oei!
Uitschrijven door te proberen is nogal een werk:
15 kan zijn 1 + 4 + 6 + 4 of 2 + 2 + 6 + 5
of 6 + 4 + 2 + 3.....
Dat duurt wel even. En voor je weet vergeet je er eentje.
Een kansboom maken is óók nogal veel werk; die krijgt 6 × 6 ×
6 × 6 = 1296 takken.
Misschien kunnen we wel het snelst gewoon heel vaak met 4 dobbelstenen
gooien en kijken hoe vaak er 15 uitkomt.
Als je dat maar vaak genoeg doet, dan zegt de "wet van de
grote aantallen" dat de gevonden kans steeds nauwkeuriger
gelijk zal zijn aan de echte kans. Dat "naspelen" heet in de
wiskunde "SIMULEREN".
Maar ja, dat gooien gaat niet zo heel snel; steeds weer die 4 getallen
optellen en noteren, en dan steeds weer die stenen oprapen van tafel (en
vast soms van de grond), dan weer opnieuw gooien..... Dat kost wel
even wat tijd voordat je 500 keer hebt gegooid.
Het goede nieuws:
|
Onze TI-83 kan dat voor
ons doen!! |
|
|
|
|
Toets maar mee:
MATH - PRB - randInt(1,6) - ENTER geeft een willekeurig geheel
getal van 1 t.m.6. Eigenlijk een dobbelsteenworp dus.
Druk nog maar een paar keer op ENTER en je rekenmachine
"dobbelt" nog een paar keer:
Hij kan ook in één keer 100 worpen doen: randInt(1,6,100)
We gaan die 100 worpen opslaan in onze rekenmachine.
Dat gaat als volgt: |
|
|
STAT - EDIT -
en je krijgt het venster hiernaast te zien.
Daarin staan een aantal lijsten (L1, L2, ...) waarin we getallen kunnen
opslaan. |
|
• |
Als er al getallen in de lijsten staan kun je
die schoonmaken door op de naam van de lijst te gaan staan en dan
op CLEAR - ENTER te drukken. |
• |
Als je lijsten anders heten, of als er lijsten
missen, kun je de
begininstelling krijgen via
STAT - SetUpEditor - ENTER |
|
|
Een lijst vullen:
Ga op de naam van de lijst (L1) staan en druk op ENTER. Dan staat je
cursor nu onderin beeld.
Toets nu in MATH - PRB - randInt(1,6,100) en in lijst 1 komen 100
willekeurige dobbelsteenworpen te staan.
Vul op dezelfde manier ook de lijsten L2, L3 en L4 met 100
dobbelsteenworpen (zie hiernaast). |
|
|
|
Lijsten bij elkaar optellen:
L1 stelt de eerste dobbelsteen voor, L2 de tweede enz.
We gaan nu de vier stenen bij elkaar optellen en het resultaat in L5
zetten.
Ga op de naam L5 staan en druk op ENTER (cursor komt weer onder in
beeld). Toets daar nu in L1 + L2 + L3 + L4 (de L's vind je
boven de getallenknoppen, dus je moet 2nd gebruiken)
Druk op ENTER en L5 vult zich met de 4 stenen samen. |
|
|
|
Een lijst testen:
We willen nu testen of er in L5 het getal 15 staat of niet.
Ga op L6 staan en druk op ENTER.
Toets nu in L5 2nd TEST =
15 ENTER
in lijst L6 verschijnt nu een serie enen en nullen. Een 1 als L5 gelijk
is aan 15, een nul als dat niet zo is. |
|
|
|
Eén lijst optellen.
Tot slot willen we natuurlijk graag weten hoeveel enen daar in L6 staan,
immers zo vaak was de som van de ogen gelijk aan 15.
Dat gaat als volgt:
Verlaat het lijstenscherm (2nd QUIT)
Toets nu in 2nd LIST MATH SUM
(2nd L6) ENTER
Dat geeft het aantal enen in L6. |
|
|
|
Bij mij waren het er 14. Dus de
conclusie is nu dat er 14 van de 100 gevallen som 15 uit is gekomen, dus
we schatten de kans voorlopig in op 14/100 = 0,14.
(De werkelijke theoretische waarde is 35/324
≈ 0,11 dus ik zat al redelijk in de buurt.
Met bijvoorbeeld 500 of 1000 keer simuleren (randInt(1,6,500)) zul
je nog dichter in de buurt komen). |
|
|
Wat kan je
TI-83 nog meer met lijsten? |
|
|
|
LIST - MATH - min(L2,L3) |
geeft het minimum (het laagste getal) van de
lijsten L2 en L3. |
|
LIST - MATH - max(L4,L6) |
geeft het maximum (het grootste getal) van de
lijsten L4 en L6. |
|
TEST - L4 > L3 |
geeft een 1 als het getal in L4 groter is dan dat
in L3, en anders een 0. |
|
TEST - L2 < 6 |
geeft een 1 als het getal in L2 kleiner is dan 6,
en anders een 0. |
|
|
|
|
Benader de volgende kansen door
telkens 100 keer te simuleren: |
|
|
|
|
|
|
1. |
Gooi drie dobbelstenen en
vermenigvuldig de aantallen ogen met elkaar.
Hoe groot is de kans dat er meer dan 30 uitkomt? |
|
|
|
|
2. |
Meneer Jansen gooit met
drie dobbelstenen. Benader de antwoorden op de volgende vragen. |
|
a. |
Hoe groot is de kans dat
het aantal ogen van de derde steen precies gelijk is aan de som
van de ogen van de eerste en de tweede steen samen? |
|
b. |
Hoe groot is de kans dat
het laagst aantal ogen 2 is? |
|
|
|
|
3. |
Meneer Jansen gooit met drie dobbelstenen. Mevrouw
Jansen gooit met twee dobbelstenen. Benader de kans dat Mevrouw
tóch in totaal meer ogen gooit dan Meneer. |
|
|
|
|
4. |
Je hebt voor drie wiskunde proefwerken drie cijfers
gehaald. De leraar geeft cijfers tussen 3,0 en 10,0 met één
cijfer achter de komma. Je bent alleen je cijfers vergeten.
Je weet nog wel dat het tweede cijfer een onvoldoende was en dat
het derde cijfer hoger dan 7,0 was. Van het eerste cijfer weet
je helemaal niets meer.
Bereken de kans dat je nu gemiddeld een voldoende hebt (alle
cijfers tellen even zwaar mee). |
|
|
|
|
5. |
Meneer Jansen tekent twee
punten P en Q willekeurig op de omtrek van een cirkel. met
middelpunt M.
Benader door 100 keer te simuleren de kans dat driehoek MPQ
scherphoekig is. Bedenk dat de driehoek gelijkbenig is, dus de
basishoeken kunnen niet scherp zijn. Het gaat er alleen om of
hoek PMQ stomp is of niet... |
|
|
|
|
|
6. |
Twee schakers gaan 60
partijen tegen elkaar spelen. De kans dat speler A wint is 30%,
de kans op remise is 20% en de kans dat speler B wint is 50%.
Een winstpartij levert twee punten voor de winnaar op, remise
geeft een 1-1 uitslag.
Bepaal hoe groot de kans is dat speler A in totaal meer dan 50
punten zal halen. |
|
|
|
|
7. |
Ik ben jarig en mag als
cadeautje uit vijf portemonnees die voor mij liggen een briefje
trekken. In elke portemonnee zitten vijf briefjes van 10 euro en
vijf briefjes van 5 euro. Ik moet zonder te kijken willekeurig
een briefje trekken.
Bepaal de kans dat ik in totaal 35 euro verzamel. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Soms moet je niet een geheel getal
hebben maar moeten kommagetallen ook mogelijk zijn. In dat geval heb je
niet veel aan de randInt functie van je rekenmachine, maar moet je
MATH - PRB - rand gebruiken.
|
rand geeft een
willekeurig getal tussen 0 en 1 |
|
Wil je een willekeurig getal tussen 0 en 5 hebben dan doe je
eenvoudig 5 * rand
Wil je een willekeurig getal tussen 4 en 5 hebben dan doe je
natuurlijk rand + 4
Wil je een willekeurig getal tussen 3 en 7 hebben, dan doe je
uiteraard 3 + 4 * rand
Tussen haakjes kun je invullen hoeveel getallen je wilt, dus
rand(100) geeft 100 getallen tussen 0 en 1.
Voorbeeld: we gaan lekker
π
benaderen!
Dat doen we doordat we weten dat de oppervlakte van een cirkel gelijk is
aan
πr2 . Dus de
oppervlakte van een cirkel met straal 2 zal gelijk zijn aan 4π.
Dus een kwartcirkel met straal 2 zal oppervlakte
π
hebben. |
Hiernaast zie je zo'n
kwartcirkel met straal 2. Eromheen is een vierkant met zijden 2
getekend.
We laten onze rekenmachine nu een willekeurig punt P binnen dit vierkant
kiezen. Dat doen we door willekeurig een x-coördinaat tussen 0
en 2 te kiezen en die in L1 te zetten, en daarna willekeurig een y-coördinaat
tussen 0 en 2 te kiezen en die in L2 te zetten.
L1 = 2 * rand(100) en L2 = 2 * rand(100) geeft 100
zulke willekeurige punten P. |
|
Nu gaan we de afstand tot die
punten tot de oorsprong berekenen, en die in L3 zetten. |
|
Dat kan met Pythagoras: OP =
√(x2 + y2
) en dat geeft in dit geval L3 = √(L1^2
+ L2^2)
Nu gaan we testen of de punten P binnen de cirkel liggen. Dat is zo als
de afstand tot de oorsprong kleiner is dan 2.
L4 = L3 2nd TEST < 2
Sum(L4) geeft tenslotte aan hoeveel van die 100 punten binnen de
cirkel vielen. Dus delen door honderd geeft hoeveelste deel van die
punten binnen de cirkel vielen.
En nu komt de denkstap: Het deel dat binnen de cirkel valt
is gelijk aan de verhouding van de oppervlakten. Immers als een
oppervlakte bijvoorbeeld dubbel zo groot wordt zullen er ook dubbel
zoveel punten "toevallig" binnen vallen.
Dat is gelijk aan opp. kwartcirkel/opp. vierkant
=
π/4
Vermenigvuldig dat percentage met 4 en je hebt een benadering voor
π. |
|
|
|
|
|
Mijn TI-83 gaf
π
≈ 3,16. Niet slecht voor maar 100 keer simuleren!
|
|
|
Benader de volgende
antwoorden door 100 keer te simuleren. |
|
|
|
|
8. |
Meneer Jansen krijgt elke
ochtend de krant op een willekeurig tijdstip tussen 6.00 en 7.00
uur. Hij vertrekt elke ochtend op een willekeurig tijdstip
tussen 6.30 en 7.30 naar zijn kantoor.
Bepaal hoe groot de kans is dat meneer Jansen de krant mee kan nemen naar
kantoor. |
|
|
9. |
Meneer Jansen
plant in zijn tuin van 12 bij 12 meter op twee willekeurige
plaatsen een boom. Bepaal door te simuleren de gemiddelde
afstand tussen die twee bomen. |
|
|
|
|
10. |
De grafiek
van y = 4x - x2 is voor x
tussen 0 en 4 een parabooldeel boven de x-as.
Benader de oppervlakte tussen dit parabooldeel en de x-as. |
|
|
|
11. |
Twee cirkels
met straal 4 en oppervlakte dus 16p
gaan door elkaars middelpunt.
Benader de oppervlakte van het overlappende deel. |
|
|
|
|
|
|
©
h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |
|
|
|