1. |
Bereken de volgende sommen: |
|
|
|
|
|
a. |
1 + 3 + 9 + 27 + 81 + ... + 19683 |
|
|
|
|
|
|
b. |
1024 + 1536 + 2304 + 3456 + ... + 17496 |
|
|
|
|
|
|
c. |
10000 + 8000 + 6400 + 5120 + ... + 2097,152 |
|
|
|
|
|
2. |
Hiernaast staat een
stapel kubussen. De ribben van de onderste kubus zijn 6 cm. Vier
hoekpunten van de tweede kubus vallen samen met de middens van
de bovenste ribben van de eerste kubus. Op deze manier zijn 4
kubussen getekend. In gedachten zou je hiermee steeds door
kunnen gaan |
|
|
|
|
|
a. |
De ribben van de opeenvolgende
kubussen vormen een meetkundige rij. Bereken de reden r. |
|
|
|
|
b. |
Bereken de hoogte van de onderste 10 kubussen
samen. Geef je antwoord in twee decimalen nauwkeurig |
|
|
|
|
Hoe lang je ook door zou gaan met
stapelen, de hoogte van de hele stapel komt nooit boven een
bepaalde grenswaarde G. |
|
|
|
|
c. |
Bereken deze G. |
|
|
|
|
d. |
Bereken ook de grenswaarde voor de inhoud van de
hele stapel.
rond je antwoord af op twee decimalen. |
|
|
|
|
|
|
|
|
3. |
Hiernaast zie je een
gelijkzijdige driehoek ABC met zijde 6 cm. Door de middens van
de zijden met elkaar te verbinden ontstaat de gelijkzijdige
driehoek DEF. Door de middens van de zijden van DEF te verbonden
ontstaat weer een driehoek, enz. |
|
|
|
|
|
a. |
Bereken de totale omtrek van de
eerste 10 driehoeken samen. Geef je antwoord in twee decimalen
nauwkeurig |
|
|
|
|
b. |
Bereken de omtrek van alle
driehoeken samen als je alsmaar door zou gaan. |
|
|
|
|
|
|
|
|
4. |
Een professionele
schilder wil wel eens wat anders. Hij besluit een wiskundig
kunstwerk te gaan maken.
Hij verdeelt een vierkant doek van 3 bij 3 meter in negen
kleinere vierkanten, en verft het middelste daarvan rood
Daarna verdeelt hij de 8 overgebleven vierkanten elk weer in
negen vierkanten. Deze keer verft hij de middelste vierkanten
groen. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
De overgebleven
vierkanten worden weer in negen delen verdeeld, en elke
middelste wordt nu blauw.
Dit proces gaat zo alsmaar door totdat de schilder voor het
eerst meer dan de 90% van de oppervlakte van het oorspronkelijke
doek heeft gekleurd. Voor elke nieuwe serie vierkanten gebruikt
hij een nieuwe kleur.
De totale oppervlakte die na n keer is
gekleurd is dan gelijk aan 1 + 8/9
+ (8/9)2 + ...+ (8/9)n-1 |
|
|
|
|
|
a. |
Toon dat aan. |
|
|
|
|
|
|
b. |
Hoeveel verschillende
kleuren heeft hij dan gebruikt? |
|
|
|
|
|
c. |
Hoeveel vierkanten
heeft hij in totaal gekleurd? Rond je antwoord af.
Gaat zijn plan wel lukken? |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
5. |
Iemand laat een bal
vallen vanaf 80 cm hoogte. De bal stuitert en komt elke
volgende keer tot 85% van de vorige hoogte. Hoeveel cm
heeft de bal afgelegd als hij is uitgestuiterd? |
|
|
|
|
|
|
|
|
6. |
Je begint met een
cirkel met straal 10. (rood)
Teken in die cirkel een verticale koorde.
Teken met die koorde als middellijn een nieuwe cirkel. (groen)
Teken in die nieuwe cirkel weer een verticale koorde.
Teken met die koorde als middellijn weer een nieuwe cirkel.
(blauw)
Zie de figuur hiernaast.
Teken op deze manier 10 cirkels.
Wat zou de maximale afstand tussen het middelpunt van de eerste
en van de tiende cirkel zijn? |
|
|
|
|
|
|
Om de maximale afstand
te bereiken moet je elk volgend middelpunt Mn+1
op een vaste afstand crn van
het vorige middelpunt Mn kiezen. Waarbij rn
de straal van cirkel n is, en c een
constante kleiner dan 1. |
|
|
|
|
|
a. |
Leg uit waarom dat zo is. |
|
|
|
|
|
|
b. |
Toon aan dat rn
+ 1 = √(1 - c2
) • rn |
|
|
|
|
|
c. |
Stel een
formule op voor de afstand van middelpunt 1 tot middelpunt 10 en
bepaal met je GR de maximaal te behalen afstand. |
|
|
|
|
|
|
|
|
7. |
In een
groot bos heerst een konijnenplaag. De boswachter schat dat er
op het moment zo'n 15000 konijnen in zijn bos zitten. Hij gaat
elke dag een uur lang konijnen afschieten. De eerste dag zijn
dat er maar liefst 640, maar in de volgende dagen wordt dat snel
minder (omdat er dan minder konijnen zijn natuurlijk). Het
blijkt dat het aantal konijnen dat hij in een uur schiet elke dag 80% is
van het aantal van de vorige dag.
Neem voor het gemak in deze opgave aan dat het aantal konijnen
niet geheel hoeft te zijn, en dat er geen konijnen bijkomen of
op een andere manier doodgaan. |
|
|
|
|
|
a. |
Op welke
dag schiet hij voor het eerst minder dan 80 konijnen? |
|
|
|
|
|
b. |
Hoeveel
konijnen schiet hij in totaal in de eerste 15 dagen? |
|
|
|
|
|
c. |
Na hoeveel
dagen zijn er minder dan 11900 konijnen in het bos aanwezig? |
|
|
|
|
|
d. |
Hoeveel
konijnen zullen er uiteindelijk in het bos overblijven? |
|
|
|
|
|
|
|
|
8. |
Een heimachine slaat een betonnen paal de grond in. Bij de eerste klap
gaat de paal 180 cm de grond in. Bij elke volgende klap gaat de paal 20% minder
de grond in dan bij de vorige.
Hoe ver kan de heimachine een paal maximaal de grond in slaan? |
|
|
|
|
|
|
|
|
9. |
Ik teken een
vierkant van 16 bij 16 cm. Dit noem ik vierkant 1 (v1).
Daarna teken ik een tweede vierkant door de middens van de aanliggende
zijden van v1 met elkaar te verbinden. Dat
levert me vierkant 2 (v2). Dit proces herhaal ik een
aantal keer, en zo krijg ik een groot aantal vierkanten in elkaar (zie
figuur) |
|
|
|
|
|
a. |
Laat zien dat voor de
omtrek (un) van vierkant n de volgende
recursieformule geldt: un+1
= √2 • un |
|
|
|
|
|
b. |
Geef een
directe formule voor de rij un en bereken
vervolgens voor welke n de omtrek van vierkant vn
voor het eerst kleiner zou zijn dan 0,0001 cm. |
|
|
|
|
|
c. |
Als ik oneindig lang
door zou gaan, hoe groot wordt dan de totale lengte van alle
lijnstukken die ik teken samen? |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|