|
|
Voorraadmodellen |
ฉ
h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |
|
|
|
Een winkelier wil natuurlijk niet
graag "nee" tegen een klant hoeven te zeggen. Hij wil
uiteraard graag dat als een klant iets wil kopen, hij dat ook in
voorraad heeft. Daarom heeft hij een extra voorraad artikelen in zijn
magazijn opgeslagen. Maar daar zijn ook nadelen aan verbonden. |
|
|
De
voorraad moet niet te groot zijn.
Bij een te grote voorraad kost dat veel opslagruimte, en verder ook
renteverlies, immers het spul is al betaald en met dat geld gebeurt een
poosje helemaal niets. Ook moet de voorraad natuurlijk verzekerd worden.
De voorraad moet niet te klein
zijn.
Bij een kleine voorraad moet de winkelier vaak bestellingen doen en dat
kost geld, immers er moet een vrachtwagen heen en weer rijden naar zijn
winkel, en hoe vaker dat moet, hoe duurder. |
|
|
Een model.
Laten we het eenvoudige, versimpelde, geval bekijken van een winkelier
die een artikel verkoopt dat niet kan bederven, bijvoorbeeld
koekenpannen.
Neem aan dat hij in een jaar in totaal 8000 pannen verkoopt, mooi
regelmatig verdeeld over het hele jaar. De voorraadkosten bestaan
uit vaste kosten van 2000,- voor zijn magazijn en verder voor elke
pan per jaar 2,- (renteverlies, verzekering e.d.)
Als de man een bestelling bij de groothandel doet, dan kost het rijden
en vervoeren hem in totaal 60,- (onafhankelijk van het aantal
pannen). |
Laten we eerst aannemen dat de
man besluit zijn pannen te bestellen in 4 porties van 2000 pannen, mooi
verspreid over het jaar. Dan ziet de grafiek van het aantal pannen in
zijn magazijn als functie van het dagnummer eruit als hiernaast.
Je ziet dat er gemiddeld 1000 pannen aanwezig zijn.
|
bestelgrootte B ⇒
gemiddelde
voorraad 1/2B |
|
|
|
|
Bij een gemiddelde voorraad van
2000 pannen zijn de totale "variabele" voorraadkosten gelijk
aan 2000 2 = 4000 |
|
|
gemiddelde voorraad 1/2B
en voorraadkosten v per stuk ⇒
variabele voorraadkosten 1/2B v |
|
|
|
Verder zie je dat er bij een
bestelgrootte van 2000 pannen 8000/2000 = 4 keer
een vrachtwagen moet rijden, dus dat geeft bestelkosten 4 60 =
240. |
|
|
bestelgrootte B en totaal
T per jaar ⇒ T/B
bestellingen
T/B bestellingen en kosten per bestelling k
⇒ bestelkosten k
T/B |
|
|
|
De totale kosten voor de winkelier
zijn nu: vaste voorraad + variabele voorraad + bestel = 2000
+ 4000 + 240 = 6240. |
|
|
K = V + 1/2B
v + k T/B
K = kosten.
V = vaste voorraadkosten.
B = bestelgrootte.
v = voorraadkosten per stuk.
k = kosten per bestelling.
T = totale aantal. |
|
|
|
In dit voorbeeldgeval valt alleen B nog te
kiezen, en wordt de formule:
K = 2000 + 1/2B
2 + 60 8000/B = 2000 + B + 480000/B
|
De optimale bestelgrootte is die
waarvoor de totale kosten minimaal zijn.
Dat kun je op twee manieren vinden: |
|
|
manier 1:
plot de grafiek van K(B) en gebruik calc - minimum van je
grafische rekenmachine. Hiernaast zie je dat de optimale bestelgrootte
gelijk is aan 693 pannen en dat kost 3364,64
manier 2:
een minimum van een functie kun je vinden door de afgeleide ervan gelijk
aan nul te stellen. |
|
K(B) = 2000 + B + 480000 B-1
dus K' (B) = 1 - 480000 B-2 = 1
- 480000/Bฒ
K' = 0 ⇒ 480000/Bฒ
= 1 ⇒ B2 =
480000 ⇒ B = √(480000)
≈ 693 pannen. |
|
|
1. |
De eigenaresse van een
gereedschapswinkel verkoopt per jaar 800 hamers. De verkoop gaat
regelmatig. Haar voorraad hamers slaat ze op in een magazijn
waarvan de vaste kosten gelijk zijn aan 600,- per jaar.
Verder zijn de variabele opslagkosten per hamer per jaar gelijk
aan 0,80.
Ze bestelt haar hamers bij een groothandel, en elke bestelling
kost 45,-. Ze bestelt een vast aantal keer per jaar een
vast aantal hamers.
Geef een formule voor de totale bestel- en voorraadkosten per
jaar als functie van de bestelgrootte, en bereken bij welke
bestelgrootte haar kosten minimaal zijn. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
2. |
Een winkelier in kantoorartikelen
verkoopt nietmachines. Per jaar verkoopt hij er 20000. De
verkoop verloopt tot nu toe regelmatig. De opslagkosten zijn
0,80 per stuk. Een bestelling bij de fabriek kost
80,- |
|
|
|
|
a. |
Zijn vaste opslagkosten
zijn niet gegeven. Leg uit waarom dat voor de optimale
bestelgrootte er niet toe doet. |
|
|
|
|
|
b. |
Bereken zijn optimale
bestelgrootte. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
3. |
De formule van Camp (al
gepubliceerd in 1922) is
een formule uit de economie om de bestel- en voorraadkosten te
berekenen. In zijn klassieke vorm ziet hij er z๓ uit: |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Daarin is Q = kosten, D =
totaal aantal producten per jaar, F = kosten per bestelling, P =
verkoopprijs en h = voorraadkosten als deel van de
verkoopprijs. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
a. |
Leg uit hoe de formule van Camp volgt uit de theorie
hierboven. |
|
|
|
|
|
|
|
|
Als je de voorraadkosten 1/2Bv
en de bestelkosten k T/B
samen in ้้n grafiek met de totale kosten plot, dan krijg je
een figuur als hiernaast.
Het lijkt erop dat het minimum van de totale kosten zich bevindt op de
plaats van het snijpunt van de andere twee grafieken. |
|
|
|
|
|
b. |
Toon aan dat dat inderdaad altijd zo
is |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
4. |
Kampeerwinkel de Bever heeft een eigen atelier
waar de eigen-merk tenten worden gemaakt.
Het betreft hier drie modellen: een koepeltent, een
tunneltent en een hybride tent.
Er is maar ้้n productielijn die dus steeds op een ander soort
tent moet worden afgesteld. Dat afstellen kost
800,- per keer.
Al jaren lang heeft men de geproduceerde series zo klein genomen
dat alle tenten direct konden worden verkocht en er dus geen
voorraadkosten waren. Maar nu vraagt men zich af of het
misschien niet beter is om grotere series te gaan maken.
Van de koepeltenten verkoopt men er 4000 per jaar, en de
eventuele opslagkosten voor zo'n tent zijn
7,- per jaar.
Neem aan dat de tenten gelijkmatig over het hele jaar worden
verkocht, en dat de vaste voorraadkosten gelijk zijn aan
2000,- |
|
|
|
|
|
|
|
a. |
Bereken de totale kosten als men
series van 400 gaat maken. |
|
|
|
|
|
|
|
Voor de totale kosten K als functie
van de seriegrootte n geldt: |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
b. |
Toon dat aan. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
c. |
Bereken algebra๏sch bij welke
seriegrootte de kosten minimaal zijn. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
5. |
Examenvraagstuk HAVO, wiskunde A,
2005. Een winkelier verkoopt per jaar 1200
dvd-spelers, gelijkmatig over het jaar verspreid. E้n groothandel levert
die dvd-spelers aan de winkelier. Elke keer als de groothandel een
bestelling dvd-spelers aflevert, is de voorraad precies op. Voor iedere
bestelling rekent de groothandel 400 euro bestelkosten, onafhankelijk van
het bestelde aantal dvd-spelers.
Het in voorraad houden van een dvd-speler kost de winkelier 16 euro per
jaar.
Er is niet genoeg magazijnruimte om alle 1200 dvd-spelers in ้้n
keer te bestellen. Dat is ook duur, want het zou betekenen dat er in dat
jaar een gemiddelde voorraad zou zijn van 1/2
1200 dvd-spelers.
Dat zou 1 ื 400 + 1/2 ื 1200
ื 16 = 10000 euro kosten voor het bestellen en in voorraad houden.
Het lijkt goedkoper als de winkelier vaker per jaar een klein aantal
dvd-spelers bestelt.
De winkelier overweegt om 100 dvd-spelers per maand te bestellen. |
|
|
|
|
|
|
|
a. |
Bereken op de hierboven beschreven manier de
totale kosten per jaar voor het bestellen en in voorraad houden. |
|
|
|
|
|
|
|
Het aantal
dvd-spelers dat de winkelier per keer bestelt noemen we x. De
winkelier bestelt elke keer evenveel dvd-spelers. De totale kosten in euro
per jaar voor het bestellen en in voorraad houden van de dvd-spelers
noemen we K.
Met de volgende formule kan de winkelier K berekenen: |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
b. |
Leid deze formule af uit de gegevens over bestelkosten en
voorraadkosten van de 1200 dvd-spelers. |
|
|
|
|
|
|
|
c. |
Stel de afgeleide van K op en toon
met behulp van die afgeleide aan dat de kosten K minimaal zijn bij
een bestelling van 245 dvd-spelers per keer. |
|
|
|
|
|
|
|
Een bestelling van 245
dvd-spelers per keer is wel mogelijk, maar is onhandig voor de
groothandel. De groothandel wil liever op vaste tijden leveren,
bijvoorbeeld eens per maand of eens per twee maanden. Als de winkelier per
een geheel aantal maanden bestelt krijgt hij van de groothandel 10%
korting op de bestelkosten. |
|
|
|
|
|
|
|
d. |
Welke manier is voor de winkelier het
voordeligst? Licht je antwoord toe met een berekening. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
H้?? Wat doet d้ze stelling hier
nou??? |
|
|
|
Een aardige meetkundestelling zegt
het volgende: |
|
|
|
Bij gegeven oppervlakte is
het vierkant de rechthoek met de kleinste omtrek.
|
|
|
|
|
Altijd leuk om te weten
natuurlijk, maar wat heeft dat in vredesnaam met voorraadbeheer te
maken?
Nou, als we de lengte en de breedte van een willekeurige rechthoek l
en b noemen, en de oppervlakte gelijkstellen aan de constante
c, dan geldt l b = c dus
l = c/b
De omtrek is 2l + 2b en die is dan gelijk aan
2c/b + 2b
Die is minimaal als de afgeleide nul is: -2c/b2
+ 2 = 0 ⇒ c/b2
= 1 ⇒ b =
√c
Maar dan is l = c/b =
c/√c =
√c
l en b zijn inderdaad gelijk!
conclusie: als voor twee variabelen geldt dat
xy = c dan is x + y minimaal voor
x = y.
Maar in ons geval geldt dat: voorraadkosten =
getal ื n
en bestelkosten = getal/n
Dus voorraadkosten ื
bestelkosten = constant.
Die zijn dus samen minimaal als voorraadkosten = bestelkosten.
Dat zegt de conclusie hierboven. |
|
|
|
Bij de optimale bestelgrootte geldt:
voorraadkosten = bestelkosten |
|
|
|
|
ฉ
h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |
|
|
|