|
|
Complexe
functies. |
©
h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |
|
|
|
|
Een functie was tot nu toe, bij de
reële getallen, een
soort recept om aan x-getallen (het domein) y-getallen
te koppelen. Het is een formule waar je een x instopt en waar dan
een y uit komt rollen. We schreven dat meestal als
y = f(x). We konden er een grafiek van maken
met een x-as en een y-as.
Hoe is dat bij de complexe getallen?
Nou precies zo. Een functie is ook een soort voorschrift waar je een
complex getal z instopt en waar dan een ander complex getal
uitkomt. Niks aan de hand zou je zeggen. Het probleem komt
pas bij het tekenen van een grafiek.....
Wat je in de functie stopt zijn complexe getallen en die liggen niet
netjes op een x-as, maar in een heel vlak. En ook wat er uitkomt
zijn complexe getallen die dus ook in een vlak liggen, en niet netjes op
een y-as of zo. Daarom kun je niet zomaar een grafiek tekenen.
Als "x-as" zou je een heel vlak nodig hebben en als "y-as"
ook! Dat zou een vierdimensionale tekening geven. En dat kunnen we
helaas niet....
Meestal tekenen we daarom twee vlakken naast elkaar. Eentje voor de
getallen die in de functie worden gestopt (het domein, en eentje voor de getallen
die er uitkomen. Dat zijn dus twee complexe vlakken naast elkaar. In het
eerste vlak tekenen we dan bijvoorbeeld figuren als rechte lijnen of
cirkels of rechthoeken, en in het tweede vlak teken we waar die figuren
terechtkomen als we de functie erop toepassen. Zo hopen we een beetje
een beeld te krijgen van wat de functie "doet".
Neem bijvoorbeeld de functie f(z) = 2z
+ 1
Daar zou de volgende "tekening" bij kunnen horen: |
|
|
|
|
|
|
|
Links staan de originelen, rechts
de beelden daarvan bij de functie f(z) = 2z + 1.
Door veel van deze vormen te bekijken krijg je misschien een beetje een
idee van wat deze functie doet. Probeer dat maar eens in je eigen
woorden te omschrijven aan de hand van deze plaatjes. Lastig hé?
Misschien gaat het met de formule wel makkelijker dan met de plaatjes.
Hieronder staat wat er ongeveer gebeurt. Denk eerst zelf na!!!! |
|
|
eerst wordt de afstand van elk punt tot O verdubbeld
daarna schuift het geheel 1 naar rechts |
|
|
|
|
Het is nogal behelpen zo!
Stel dat we voor de reële functie f(x) = 2x +
1 ook de x-as en de y-as apart zouden tekenen, met
gekleurde gebiedjes en hun beeld. Dat zou zóiets kunnen opleveren: |
|
|
|
|
|
|
|
Eigenlijk heb je geen idee wat
hier nou gebeurt.
Het is in ieder geval lang niet zo duidelijk als die mooie lineaire
grafiek van y = 2x + 1 die we gewend waren....
Jammer.
We moeten er maar het beste van maken, en proberen een beetje te snappen
wat die complexe functies nou precies doen.
Dat vergt vast een boel oefening...... |
|
|
|
De "lineaire" functie:
f(z) = (a +
bi) • z + (c + di) |
|
|
|
Dat was de simpelste die ik kon
verzinnen.
Maar hij is helemaal niet simpel!!!!
Wat gebeurt er met een punt z bij deze functie? Waar komt het
beeld van z terecht?
Dat is in twee etappes te zien: |
|
|
|
|
I |
Als je een getal z vermenigvuldigt met
a + bi = r • (cosφ +
isinφ) dan is dat een
draaivermenigvuldiging. Dat betekent in het complexe vlak dat de afstand
(van het punt dat bij z hoort) tot de oorsprong r
keer zo groot wordt, en dat het punt daarna over een hoek
j wordt gedraaid. |
|
II |
Als je bij een getal z een vast getal
c + di optelt dan is dat een verschuiving. In het
complexe vlak gaat zo'n punt dan c naar rechts en d
omhoog. |
|
|
|
Daarmee kun je aardig zien hoe
het beeld van een figuur/gebied eruit gaat zien.
Het is handig dat je het volgende daarbij onthoudt: |
|
|
|
"rechte lijnen
blijven rechte lijnen"
"cirkels blijven cirkels" |
|
|
|
|
Immers bij al die "bewerkingen"
in de punten I en II hierboven blijven rechte lijnen nog steeds
rechte lijnen en cirkels blijven cirkels. Het handige daaraan is dat je
bijvoorbeeld, om het beeld van een driehoek te vinden, alleen maar hoeft
te kijken waar de hoekpunten terecht komen; dan heb je de hoekpunten van
de beelddriehoek. De rechte lijnen daartussen blijven rechte lijnen. En
om het beeld van een deel van een cirkel te vinden hoef je alleen maar
te kijken waar het middelpunt en waar de uiteinden terechtkomen. |
|
|
|
|
|
|
OPGAVEN |
|
|
|
1. |
Hieronder staan links drie figuren.
Teken in de figuur rechts het beeld van deze figuren bij de
functie die tussen de roosters staat. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
2. |
Hieronder staan drie gebieden met hun beeld bij
een lineaire functie van de vorm
f(z) = (a
+ bi) • z
Welke functie? (ofwel: wat zijn a en b?) |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
3. |
De rechte lijn die in het reële vlak de lijn
y = ax is, kun je in het complexe vlak voorstellen
door de
getallen z = x + iax |
|
|
|
|
|
|
|
a. |
Leg uit waarom dat zo is. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Als je op zo'n lijn de functie
f(z) = (p + iq) • z
toepast dan krijg je een beeldlijn met hellinggetal (pa
+ q)/(p - aq) |
|
|
|
|
|
|
|
b. |
Toon algebraďsch aan dat dat zo is. |
|
|
|
|
c. |
Stel dat je door f(z)
= (p + iq) • z de lijn y
= 2x wilt laten overgaan in de lijn y = 5x
Dan kan dat, als je het getal p + iq
maar kiest op de lijn y = 3/11x
Toon aan dat dat zo is. |
|
|
|
|
|
|
4. |
Door een
lineaire complexe functie wordt driehoek A in de figuur
hiernaast afgebeeld op driehoek B.
Geef het functievoorschrift. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|