| 1. | 
      Geef de groeifactor bij de volgende tabellen: | 
    
    
       | 
       | 
    
    
       | 
      
        
          
            
              | x | 
              10 | 
              15 | 
              20 | 
              25 | 
              30 | 
             
            
              | y | 
              12,84 | 
              4,22 | 
              1,38 | 
              0,45 | 
              0,147 | 
             
           
         
       | 
      
        
          
            
              | x | 
              4 | 
              11 | 
              18 | 
              25 | 
              32 | 
             
            
              | y | 
              2,43 | 
              3,42 | 
              4,81 | 
              6,77 | 
              9,53 | 
             
           
         
       | 
    
    
       | 
       | 
       | 
    
    
       | 
      
        
          
            
              | x | 
              6,0 | 
              8,5 | 
              11,0 | 
              13,5 | 
              16,0 | 
             
            
              | y | 
              6,77 | 
              5,34 | 
              4,21 | 
              3,31 | 
              2,61 | 
             
           
         
       | 
      
        
          
            
              | x | 
              2,5 | 
              3,9 | 
              5,3 | 
              6,7 | 
              8,1 | 
             
            
              | y | 
              19,21 | 
              16,58 | 
              14,30 | 
              12,34 | 
              10,65 | 
             
           
         
       | 
    
    
       | 
      
		
		 | 
    
    
      |   | 
    
    
      | Een toepassing is het berekenen van
        groeifactoren bij andere tijdseenheden. Het belangrijkste voorbeeld is: | 
    
    
       | 
       | 
    
    
       | 
      
        
          
            
              | Een bank geeft  9% rente per jaar.
                Hoeveel rente per maand is dat? | 
             
           
         
       | 
    
    
       | 
       | 
    
    
      DE FOUTE OPLOSSING: 
        omdat een jaar 12 maanden heeft komt dat neer op 9/12 = 0,75% per maand.
        DE GOEDE OPLOSSING 
        in een heel jaar wordt ons bedrag vermenigvuldigd met 1,09 (de
        groeifactor per jaar is 1,09). 
        stel dat de groeifactor per maand gelijk is aan g, dan heeft
        twaalf keer met g vermenigvuldigen dus het zelfde effect als met
        1,09 vermenigvuldigen. Dus  g • g • g • g
        • g • g • g • g • g • g
        • g • g = 1,09 
        Dus  g12 = 1,09. Neem nu beide kanten tot de
        macht  1/12:  g = 1,091/12
        = 1,0072 
        De rente per maand is dus  0,72%  | 
    
    
       | 
       | 
    
    
      | 2. | 
      Met hoeveel rente per jaar komt 0,75% per maand wél overeen? | 
    
    
       | 
      
		
		 | 
    
    
      | 3. | 
      Geef de groeifactor in de volgende gevallen. | 
    
    
       | 
      
        
          
            
              | a. | 
              De groeifactor per dag is  4,3. Hoe groot is
                de groeifactor per uur? | 
              
				
				 | 
             
            
              | b. | 
              De groeifactor per minuut is 1,03. Hoe groot
                is de groeifactor per uur? | 
              
				
				 | 
             
            
              | c. | 
              De groeifactor per week is 8. Met hoeveel procent
                neemt het per dag toe? | 
              
				
				 | 
             
            
              | d. | 
              Iets neemt af met 5,4% per uur. Wat is de
                groeifactor per dag? | 
              
				
				 | 
             
            
              | e. | 
              Iets neemt toe met 12% per week, hoe groot
                is de groeifactor per dag?  | 
              
				
				 | 
             
            
              | f. | 
              Iets verdubbelt elke week. Hoeveel procent toename 
				is dat per uur? | 
              
				
				 | 
             
            
               | 
               | 
             
            
               | 
               | 
             
           
         
       | 
    
    
      | 4. | 
      Ik heb een bedrag van €80000,- dat ik op de
        bank ga zetten. De bankmanager biedt mij 10% rente per jaar aan. 
        Hij ziet er echter niet al te slim uit....... 
        Ik zeg daarom:  "Ik heb de rente liever per half jaar, dus dat
        wordt dan 5%". Hij gaat akkoord! | 
    
    
       | 
      
        
          
            
               | 
               | 
             
            
              | a. | 
              Hoeveel geld heb ik daarmee het eerste jaar meer
                dan bij 10% per jaar? | 
             
            
               | 
              
				
				 | 
             
            
              Ik besluit nu door te gaan. 
                "Wacht even... ik heb toch liever 2,5%  rente per
                kwart jaar..." 
                "Of nee, doet u maar  1,25% rente per achtste
                jaar.....'' 
                "Of nee  ......" | 
             
            
               | 
               | 
             
            
              
				 b. | 
              Stel dat ik alsmaar zo doorredeneer en dat de man
                steeds maar akkoord blijft gaan. Hoeveel geld zal ik dan
                maximaal na een jaar kunnen hebben? Geef je antwoord in
                eurocenten nauwkeurig. | 
             
            
              |   | 
              
				
				 | 
             
            
               | 
               | 
             
           
         
       | 
    
    
      | 5. | 
      Ik ga naar een bank waar de manager me vertelt
        dat ze mij een rente van 0,5% kunnen bieden. 
        Dat vind ik niet zoveel, maar als de man me voorrekent dat een kapitaal
        van €4000 dan in 5 jaar uit kan groeien tot €7649,76 dan besef ik
        dat die rente vaker dan eens per jaar wordt bijgeschreven. 
         
        Om de hoeveel tijd wordt de rente bij deze bank bijgeschreven? | 
    
    
      |   | 
      
		
		 | 
    
    
      |   | 
        | 
    
    
      | 6. | 
      Een artikel is nu al vier maanden achter 
		elkaar met hetzelfde percentage in prijs verlaagd. Na drie maanden was 
		er al 51% van de oorspronkelijke prijs afgegaan. 
		Hoeveel is er na 4 maanden van de oorspronkelijke prijs afgegaan?  | 
    
    
      |   | 
      
		
		 | 
    
    
      |   | 
      
		  | 
    
    
      | 7. | 
      
       Examenvraagstuk HAVO Wiskunde B, 2007 
		 
		Wanneer de hoogte toeneemt, neemt de
      luchtdruk af. Deze afname van de luchtdruk verloopt
      exponentieel. De luchtdruk kan worden gemeten in mm Hg (Hg
      staat voor kwik).  
      Op een gegeven moment is op een bepaalde
      plaats de luchtdruk op zeeniveau (hoogte = 0) gelijk
      aan 760 mm Hg en op één kilometer hoogte is deze gelijk aan 648
      mm Hg. Volgens het exponentiële model is de luchtdruk op 100 meter
      hoogte vrijwel gelijk aan 748 mm Hg.  | 
    
    
      |   | 
      
		  | 
    
    
      |   | 
      
		a. | 
      
		Toon dit door middel van een berekening aan. | 
    
    
      |   | 
      
		  | 
      
		  | 
      
		  | 
    
    
      |   | 
      
		Een andere eenheid om de luchtdruk te
      meten is hectopascal (hPa).  
      Er geldt bij benadering dat 1 mm Hg = 4/3 hPa.
      Voor kleine hoogtes, tot ongeveer 100 meter, gebruikt men
      de volgende vuistregel:  
      De daling van de luchtdruk bedraagt 1 hPa per 8 meter toename van de
      hoogte. | 
    
    
      |   | 
      
		  | 
      
		  | 
      
		  | 
    
    
      |   | 
      
		b. | 
      
		Bereken in bovengenoemde situatie het
      verschil tussen de luchtdruk op 100 meter hoogte,
      berekend volgens de vuistregel, en de waarde volgens het exponentiële
      model in mm Hg. | 
    
    
      |   | 
      
		  | 
      
		  | 
      
		
		 | 
    
    
      |   | 
      
		  | 
      
		  | 
      
		  | 
    
    
      | 8. | 
      
		Examenvraagstuk VWO Wiskunde A, 2003. 
		 
		In Nederland starten elk jaar ongeveer 50000 bedrijven. Sommige van deze startende bedrijven verdwijnen weer
        snel, anderen overleven langere tijd. De Kamers van Koophandel houden de
        gegevens hierover nauwkeurig bij. Op basis hiervan is in de figuur
        hieronder weergegeven hoeveel procent van deze bedrijven na een aantal
        jaren verdwenen is. | 
    
    
      |   | 
      
		  | 
      
		  | 
      
		  | 
    
    
      |   | 
      
		 
		   | 
    
    
      |   | 
      
		  | 
      
		  | 
      
		  | 
    
    
      |   | 
      
		We maken een wiskundig model.
        In dit model gaan we ervan uit dat elk bedrijf elk jaar dezelfde vaste
        overlevingskans heeft. Uit de figuur hierboven kun je afleiden dat een
        startend bedrijf 40% kans heeft om de eerste 9 jaar te overleven. Op
        grond hiervan kan de jaarlijkse vaste overlevingskans van startende
        bedrijven worden berekend. | 
    
    
      |   | 
      
		  | 
      
		  | 
      
		  | 
    
    
      |   | 
      
		a. | 
      
		Bereken deze jaarlijkse overlevingskans in
        vier decimalen nauwkeurig. | 
    
    
      |   | 
      
		  | 
      
		  | 
      
		
		 | 
    
    
      |   | 
      
		In de volgende vraag
        gaan we uit van een jaarlijkse overlevingskans van 0,9. | 
    
    
      |   | 
      
		  | 
      
		  | 
      
		  | 
    
    
      |   | 
      
		b. | 
      
		Bereken de kans dat een startend bedrijf na
        vier jaar nog bestaat en onderzoek of deze uitkomst in overeenstemming
        is met de gegevens van de figuur hierboven. | 
    
    
      |   | 
      
		  | 
      
		  | 
      
		
		 | 
    
    
      |   | 
      
		  | 
      
		  | 
      
		  | 
    
    
      | 9. | 
      
		Examenvraagstuk HAVO Wiskunde A, 2010. China ontwikkelt zich in hoog tempo tot 
		grootmacht, ook op het militaire vlak. Het Pentagon, het Amerikaanse 
		Ministerie van Defensie, houdt de Chinese defensie-uitgaven nauwlettend 
		in de gaten. In onderstaande figuur staan de Chinese defensie-uitgaven 
		volgens China zelf en volgens twee schattingen van het Pentagon, een 
		hoge en een lage. Duidelijk is te zien dat het Pentagon uitgaat van veel 
		hogere defensie-uitgaven dan China opgeeft.  | 
    
    
      |   | 
      
		  | 
      
		  | 
      
		  | 
    
    
      |   | 
      
		 
		   | 
    
    
      |   | 
      
		  | 
      
		  | 
      
		  | 
    
    
      |   | 
      
		Volgens het Pentagon namen de 
		defensie-uitgaven in de periode van 2001 tot 2005 exponentieel toe. De 
		hoge schatting steeg van 65 miljard dollar in 2001 tot 93 miljard dollar 
		in 2005. | 
    
    
      |   | 
      
		  | 
      
		  | 
      
		  | 
    
    
      |   | 
      
		a. | 
      
		Bereken het jaarlijkse 
		groeipercentage dat het Pentagon als uitgangspunt nam voor de hoge 
		schatting (in deze periode). Geef je antwoord in één decimaal 
		nauwkeurig. | 
    
    
      |   | 
      
		  | 
      
		  | 
      
		
		 | 
    
    
      |   | 
      
		In 2005 was de lage schatting 65 
		miljard dollar en de hoge 93 miljard dollar, een verschil van 28 miljard 
		dollar. Voor de jaren na 2005 voorspelde het Pentagon dat de 
		defensie-uitgaven exponentieel zouden blijven toenemen. Voor de lage 
		schatting (in deze periode) ging het Pentagon uit van een jaarlijkse 
		groei van 8,5% en voor de hoge schatting van 9,5%. | 
    
    
      |   | 
      
		  | 
      
		  | 
      
		  | 
    
    
      |   | 
      
		b. | 
      
		Bereken in welk jaar het 
		verschil tussen de lage en de hoge schatting voor het eerst meer dan 50 
		miljard dollar zal zijn. | 
    
    
      |   | 
      
		  | 
      
		  | 
      
		
		 | 
    
    
      |   | 
      
		  | 
      
		  | 
      
		  | 
    
    
      | 10. | 
      
		Examenvraagstuk VWO Wiskunde A, 2011. 
		 
		Een manier om morfine toe te dienen 
		is door middel van injecties. De hoeveelheid morfine in het lichaam 
		neemt na de injectie exponentieel af. De injectie wordt na 6 uren 
		herhaald, want na die tijd is de hoeveelheid morfine in het lichaam te 
		gering om nog werkzaam te zijn. De halfwaardetijd van morfine is 
		ongeveer 2,5 uur. Dat betekent dat na 2,5 uur de hoeveelheid morfine in 
		het lichaam is gehalveerd. 
		 
		Uit deze gegevens volgt dat 6 uur na de injectie de hoeveelheid morfine 
		in het
		lichaam 19% is van de oorspronkelijke hoeveelheid vlak na de injectie. 
		 
		Toon dit met een berekening aan. | 
    
    
      |   | 
      
		  | 
      
		  | 
      
		  | 
    
    
      |   | 
      
		  | 
      
		  | 
      
		  | 
    
    
      
		
		  | 
      
		
		  | 
    
    
      | 
		 © 
				h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)   | 
    
    
       | 
       | 
    
    
       | 
       | 
    
    
       | 
       | 
    
    
       | 
       |