|
||||||
Over zoiets simpels
als een driehoek zijn toch boeken vol te schrijven.... Deze les zullen we een aantal lijnen in driehoeken bekijken met hun eigenschappen. Uiteraard moet alles zoveel mogelijk weer bewezen worden, maar dat zul je intussen al wel verwacht hebben. |
||||||
1. Middelloodlijnen. | ||||||
Een middelloodlijn
van een lijnstuk is een lijn die door het midden van dat lijnstuk gaat
en er loodrecht op staat. Hiernaast zie je de drie middelloodlijnen van
de zijden van een driehoek. De punten van de middelloodlijn l van lijnstuk AB hebben de eigenschap dat ze even ver van A als van B afliggen. |
|
|||||
Dat zul je waarschijnlijk wel
logisch vinden. Een bewijs is makkelijk te leveren, als je je maar
bedenkt dat de driehoeken AMP en BMP hiernaast congruent zijn (ZHZ). Dus is PA = PB. (en omgekeerd ook: als PA = PB is driehoek APB gelijkbenig, dus zijn de hoeken bij A en B gelijk, dus zijn de driehoeken AMP en BMP congruent als M het midden van AB is). |
|
|||||
Het snijpunt van de
middelloodlijnen van AB en BC heeft gelijke afstand tot A en B en ook
tot B en C, dus zijn ook de afstanden tot A en C gelijk, dus ligt het
ook op de derde middelloodlijn. Conclusie: |
||||||
|
||||||
|
||||||
Omdat dat punt gelijke afstanden tot A én B én C heeft, is het het middelpunt M van een cirkel die door A, B en C gaat. Die cirkel heet de omgeschreven cirkel van driehoek ABC. | ||||||
2. Zwaartelijnen. | ||||||
|
||||||
Hiernaast zie je de
drie zwaartelijnen in een driehoek. Het lijkt erop dat die ook door één
punt gaan. En dat is ook zo. Dat punt heet het zwaartepunt Z van de
driehoek. Voor het bewijs hebben we eerst een kleine hulpstelling nodig:
Zo'n lijnstuk heet een middenparallel. |
|
|||||
Het bewijs is vrij
makkelijk. Zie de figuur hiernaast. De middenparallel is M1M2.
Verder is een lijn door B evenwijdig aan AC getekend. De rode hoeken zijn gelijk (Z-hoeken) en de groene ook (overstaande hoeken). Verder is CM2 = M2B, dus zijn de driehoeken CM1M2 en BSM2 congruent (HHZ) Dan is dus ook BS = CM1 = AM1. BS en AM1 zijn dus twee evenwijdige en even lange lijnstukken. Dan is AM1SB een parallellogram dus zijn AB en M1S evenwijdig en even lang. (het bewijs dáárvan staat trouwens hier). M1M2 = M2S (congruente driehoeken) geldt dat M1M2 = 1/2AB. |
||||||
Daarmee is de hulpstelling
bewezen. Terug naar de zwaartelijnen. We tekenen in een driehoek twee zwaartelijnen (AD en BE) die elkaar snijden in een punt Z. ED is middenparallel, dus is ED evenwijdig aan AB, en de helft van AB. Dan zijn de driehoeken EZD en BZA gelijkvormig (Z-hoeken en overstaande hoeken gelijk) met factor 1/2 (want ED = 1/2AB) Dat betekent dat EZ : ZB = 1 : 2 en ook DZ : ZA = 1 : 2 conclusie: "twee zwaartelijnen snijden elkaar in verhouding 1 : 2". Maar de derde zwaartelijn CF snijdt AD ook ergens. Omdat dat ook in verhouding 1 : 2 is, moet dat ook wel in punt Z zijn. Dus gaan de drie lijnen door één punt. |
||||||
|
||||||
3. Hoogtelijnen | ||||||
|
||||||
Hieronder zie je twee keer een hoogtelijn CD van driehoek ABC. Als een driehoek een stompe hoek heeft kan zo'n hoogtelijn buiten de driehoek vallen zoals in de figuur rechts. | ||||||
|
||||||
Elke driehoek heeft dus drie hoogtelijnen
(vanuit elk hoekpunt één). Die drie hoogtelijnen zijn in de figuur
hiernaast getekend. Het lijkt erop alsof die ook al door één punt gaan. Dat blijkt inderdaad altijd zo te zijn:
|
|
|||||
Dat punt heet het hoogtepunt of
ook wel het orthocentrum van de driehoek. Het bewijs komt van Euler: Teken in een driehoek het zwaartepunt Z en het snijpunt van de middelloodlijnen M. Construeer nu punt H op MZ aan de andere kant van Z zodat MZ : ZH = 1 : 2. Omdat ook AZ : ZD = 2 : 1 (eigenschap zwaartelijnen) en omdat DZM = ∠AZH (overstaande hoeken) zijn de driehoeken AHZ en DMZ gelijkvormig (factor 2). Dus zijn AH en DM evenwijdig en dus staat AH loodrecht op BC. Kortom: AH is de hoogtelijn vanuit A. Maar dit hele verhaal kun je ook houden vanuit punt B of C, met precies dezelfde H, Z en M. |
|
|||||
Kennelijk is dat punt H het
hoogtepunt van de driehoek, en gaan alle hoogtelijnen erdoor. Nog korter geformuleerd zegt dit bewijs eigenlijk:
Leuke bijkomstigheid is dat we nu meteen hebben bewezen dat H, Z en M op één lijn liggen. Die lijn heet de rechte van Euler. |
||||||
|
||||||
Een erg elegant tweede bewijs, dat bovendien geen gebruik maakt van die zwaartelijneigenschappen kun je hiernaast vinden. | ||||||
Nou vooruit dan, hiernaast nóg
een bewijs. En nou vind ik het wel genoeg.... |
||||||
4. Bissectrices. | ||||||
Een bissectrice is een lijn die
een hoek doormidden deelt. Daarvan zijn er in een driehoek dus drie te tekenen, zoals je hiernaast ziet. Ook voor deze drie lijnen geldt:
|
|
|||||
Dat is gelukkig weer erg
makkelijk te bewijzen, als je je maar realiseert dat de bissectrice van
een hoek de verzameling van alle punten is die gelijke afstanden hebben
tot de twee benen van die hoek. Voor het snijpunt S van twee bissectrices vanuit de hoekpunten A en B geldt dan: • afstand tot AB = afstand tot AC • afstand tot BC = afstand tot AB Maar dan geldt ook: afstand tot AC = afstand tot BC, dus ligt dat punt ook op de bissectrice vanuit hoekpunt C. |
||||||
Het snijpunt S van de drie
bissectrices heeft gelijke afstanden tot alle drie de zijden van de
driehoek. Maar dat betekent dat S het middelpunt van de
ingeschreven cirkel is. De drie rode lijnstukken hiernaast staan loodrecht op de zijden van de driehoek, (want ze stellen de kortste afstand voor van S tot de zijden). Dus zijn de zijden van de driehoek de raaklijnen aan de cirkel (die staan immers ook loodrecht op de straal). |
|
|||||
Zo, hoogste tijd voor wat bewijzen met lijnen in driehoeken. | ||||||
OPGAVEN | ||||||