|
|
Middelloodlijn. |
©
h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |
|
|
|
De middelloodlijn van twee punten
P en Q is de lijn die door het midden M van lijnstuk PQ gaat, en die
loodrecht op PQ staat. Het is de rode lijn m in de figuur
hiernaast.
Met dit in gedachten vind je het vast niet moeilijk om de vergelijking
van zo'n middelloodlijn op te stellen. Ik hoop dat je het zó doet:
Voorbeeld 1 : Geef
de vergelijking van de middelloodlijn van P(2,6) en Q(8,15)
PQ heeft richtingscoëfficiënt (15-6)/(8-2) =
11/2
.
Loodrecht daarop staat de lijn m met richtingscoëfficiënt
-2/3.
Het midden M van PQ is (5, 101/2).
101/2
= -2/3
• 5 + b geeft b = 135/6
dus m: y = -2/3x
+ 135/6. |
|
|
|
Je kunt de vergelijking ook op
een heel andere manier maken, en dat is een manier die we later nog vaak
zullen gebruiken. Die manier is te verzinnen als je je bedenkt dat alle
punten op de middelloodlijn gelijke afstand tot P en Q hebben. |
|
Voor een punt S van de middelloodlijn
geldt: d(S,P) = d(S,Q) |
|
|
|
Ik neem aan dat je wel zult zien
dat dat klopt. Voor de echte Pietje Precies staat het bewijs hiernaast.
Deze eigenschap betekent dat een middelloodlijn eigenlijk de
conflictlijn van twee punten is.
Stel dat punt S coördinaten (x. y) heeft, dan kun je de
afstanden tot P en Q met Pythagoras berekenen.
d(S,P) = d(S,Q) verandert dan in
√((x - xP)2
+ (y - yP)2 ) = √((x - xQ)2
+ (y - yQ)2 ) en daarvan kun je
makkelijk een vergelijking maken.
Voorbeeld 1
(nogmaals): Geef de vergelijking van de middelloodlijn van
P(2,6) en Q(8,15)
d(S,P) = d(S,Q) geeft
(x - 2)2 + (y - 6)2 = (x - 8)2
+ (y - 15)2
haakjes wegwerken: x2 - 4x + 4 + y2
- 12y + 36 = x2 - 16x + 64 + y2
- 30y + 225
dat geeft 18y = -12x + 249 ofwel y
= -2/3x
+ 135/6. |
|
|
Nou is deze methode helemaal niet
makkelijker dan de vorige, maar het is toch de moeite waard om er even
naar te kijken omdat we er later veel meer conflictlijnen mee kunnen
bepalen. |
|
|
OPGAVEN |
|
|
1. |
Bereken van de volgende paren
punten de vergelijking van de middelloodlijn: |
|
|
|
|
|
a. |
(4, 6) en (-6, 1) |
|
|
|
|
|
|
b. |
(1,8) en (-4, -4) |
|
|
|
|
|
|
|
|
2. |
Als je twee punten willekeurig op de omtrek van
een cirkel kiest, dan ligt het middelpunt van die cirkel op de
middelloodlijn van die twee punten. Dat is logisch, immers het
middelpunt van de cirkel heeft gelijk afstanden tot beide
punten (de straal namelijk).
Gebruik die handige eigenschap om het middelpunt van een cirkel
te vinden als je weet dat de cirkel door de punten (8,28)
en (-16,-4) en (15,27) gaat. Bereken
vervolgens ook de straal van de cirkel. |
|
|
|
|
|
|
|
|
3. |
Driehoek ABC heeft hoekpunten
A(3, 2) en B(7,4) en C(4,8)
Toon aan dat de drie middelloodlijnen van de zijden van deze
driehoek door één punt gaan en geef de coördinaten van dat punt. |
|
|
|
|
|
|
|
|
4. |
De lijn y = 4x + 1 is de
middelloodlijn van lijnstuk PQ.
P is het punt (9,3).
Bereken algebraïsch de coördinaten van Q . |
|
|
|
|
|
|
|
|
5. |
Examenvraagstuk VWO Wiskunde B,
2001 In een cirkelvormig meer liggen twee
eilandjes , M en F. We beschouwen de eilandjes als punten. M ligt
precies in het midden van het meer. Zie de figuur hieronder. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
S is een punt aan de rand van
het meer. een bootje start in S en vaart in een rechte lijn naar M. |
|
|
|
|
|
a. |
Teken in de figuur het punt P
op de route van het bootje waar het bootje even ver van punt S verwijderd is als van punt F. Licht je werkwijze toe. |
|
|
|
|
|
Een ander bootje start in een
punt aan de rand van het meer en vaart ook in een rechte lijn naar M.
Halverwege is de afstand van dit bootje tot het land even groot als de
afstand van dit bootje tot beide eilandjes. |
|
|
|
|
|
b. |
Teken in de figuur de punten
aan de rand van het meer van waaruit het bootje vertrokken kan zijn.
Licht je werkwijze toe. |
|
|
|
|
6. |
Examenvraagstuk VWO Wiskunde B, 2010 |
|
|
|
|
|
Gegeven is een cirkel c met middelpunt M en
straal 3 cm. Op c ligt een vast punt A. We bekijken rechthoeken
met hoekpunten A, B, C en D waarvan A en D op c liggen en waarvan
zijde BC cirkel c raakt. Het raakpunt van de rechthoek met de
cirkel is het midden E van BC.
Hiernaast is zo’n rechthoek getekend.
Er zijn vier van dergelijke rechthoeken waarvan de
zijden BC en AD 4 cm lang zijn.
Teken een cirkel met straal 3 en
een punt A op de omtrek zoals bij de cirkel hierboven, en teken daarbij
alle mogelijke punten E waarbij aan bovenstaande eisen is voldaan. Licht
je werkwijze toe. |
|
|
|
|
|
|
©
h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |
|
|
|