|
|||||
Boek III, propositie 36. | |||||
|
|||||
In de figuur
hiernaast betekent dat, dat BP • PA = PR2 |
|
||||
Stel eerst dat PB
door het middelpunt M van de cirkel gaat. Teken MR Dan staat MR loodrecht op PR (III-18) AB is in M doormidden gedeeld, en AP is toegevoegd, dus dan geldt AB • AP + AM2 = MP2 (II-6) Maar omdat AM = RM geldt: BP • PA + RM2 = MP2 MP2 = RM2 + RP2 (Pythagoras) (I-47) Dus BP • PA + RM2 = RM2 + RP2 Trek van beiden RM2 af en je hebt de gezochte bewering. |
|
||||
Stel nu dat PB niet
door het middelpunt M gaat. Teken MC loodrecht op AB, dan is C het midden van AB (III-3)
AB wordt doormidden gedeeld in C, en PA is eraan toegevoegd, dus dan
geldt BP • PA + CA2 = CP2
(II-6) |
|
||||
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |