|
|||||
Boek IV, propositie 3. | |||||
|
|||||
|
|||||
Verleng zijde AB van
de driehoek en teken de buitenhoeken. Kies een willekeurig punt P van de cirkel en teken MP. (III-1) Teken de hoeken MQ en MR gelijk aan de beide buitenhoeken van de driehoek. Teken de raaklijnen in P, Q en R aan de cirkel, en snij die met elkaar. Dat geeft driehoek DEF. In vierhoek DPMQ zijn twee hoeken 90º, (III-18) dus zijn de overige twee hoeken samen 180º (verdeel de vierhoek in twee driehoeken). De hoek bij D is samen met het rode boogje 180º dus is gelijk aan de rode hoek A van de driehoek. Hetzelfde geldt voor de blauwe hoek E. Dus zijn alle hoeken van DEF gelijk aan die van ABC (hoekensom driehoek) (I-32) Dus driehoek DEF is gelijkvormig aan driehoek ABC. |
|||||
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |