|
|||||
Boek I, propositie 36. | |||||
|
|||||
Het algemene geval, waarvan I-35 een speciaal geval is. | |||||
|
|||||
Neem de
parallellogrammen ABCD en EFGH waarvoor AB = EF. Verbind A met G en B met H (P1) Omdat AB = EF en EF = GH (I-34) geldt ook AB = GH (L1) AB en GH zijn evenwijdig, dus is ABGH een parallellogram (I-33) ABGH = ABCD want dezelfde basis en tussen twee evenwijdige lijnen (I-35) EFGH = ABGH want dezelfde basis (GH) en tussen twee evenwijdige lijnen (I-35) Dus EFGH = ABCD (L1) |
|||||
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |