|
|||||
Boek I, propositie 46. | |||||
|
|||||
Neem een lijnstuk AB. Teken AC loodrecht op AB vanaf punt A. (I-11) Maak AD gelijk aan AB. (I-3) Teken DE door D parallel aan AB. (I-31) Teken BE door B parallel aan AD. (I-31) De rode hoeken zijn samen 180º (I-29) De hoek bij A was 90º, dus de hoek bij D is ook 90º. Maar in parallellogrammen zijn tegenoverliggende zijden en hoeken gelijk, dus de hoeken E en B zijn ook 90º, en dus is ABED een vierkant. |
|
||||
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |