1. |
Examenvraagstuk Wiskunde B, 2011.
D is een willekeurig punt op zijde BC van driehoek ABC.
De cirkel door D die AB raakt in B en de cirkel door D die AC
raakt in C hebben koorde DF gemeenschappelijk.
Bewijs dat vierhoek ABFC een koordenvierhoek is. |
|
|
|
|
|
2. |
Stelling:
"Als de raaklijn in R aan een cirkel evenwijdig is aan koorde
PQ, dan is driehoek PQR gelijkbenig".
Bewijs deze stelling. |
|
|
|
|
3. |
De machtsstelling:
Voor een willekeurige lijn door een punt P buiten een
cirkel die de cirkel in Q en S snijdt, en een raaklijn PR
geldt
PQ • PS = PR2
Bewijs deze stelling. |
|
|
|
|
|
4. |
Twee cirkels raken elkaar in R.
Een raaklijn aan een willekeurig punt P van de kleinste cirkel
snijdt de grootste in A en in B.
RA en RB snijden de kleinste cirkel in C en D.
Toon aan dat DC evenwijdig is aan AB.
|
|
|
|
|
|
5. |
Twee cirkels raken elkaar in R.
Een lijn door R snijdt de cirkels in A en in B.
S is een willekeurig punt buiten de cirkels.
SA en SB snijden de cirkels in P en Q.
Toon aan dat P, Q, R en S op één cirkel liggen. |
|
|
|
|
|
6. |
PA en PB zijn twee raaklijnen aan
een cirkel.
AQ staat loodrecht op PB en snijdt PM in Q.
Toon aan dat AQ = AM |
|
|
|
|
7. |
Vanuit punt P buiten een cirkel
worden twee raaklijnen PQ en PR aan de cirkel getekend.
Toon aan dat PQ = PR. |
|
|
|
|
|
8. |
PMQ is middellijn
van een cirkel met middelpunt M.
RS is de raaklijn aan de cirkel in T.
PR en QS staan loodrecht op RS.
Bewijs dat MR = MS |
|
|
|
|
|
9. |
Teken van twee
niet-snijdende cirkels de raaklijnen van een middelpunt van de ene
cirkel aan de andere cirkel.
Bewijs dat AB = CD |
|
|
|
|
|
hint: |
QKM ~ PEM en
QAB ~ QMN |
|
|
|
|
|
10. |
Olympiadevraagstuk.
Twee even grote cirkels raken elkaar.
De lijn door het raakpunt en beide middelpunten snijdt de cirkels in P
en Q.
Teken de raaklijnen vanuit P en Q aan de andere cirkel zoals hiernaast
is gedaan.
De afstand tussen deze twee raaklijnen blijkt gelijk te zijn aan
4.
Bereken de straal van de cirkels. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
11. |
Olympiadevraagstuk.
Een
cirkel past precies in een vierhoek (alle vier de zijden raken aan de
cirkel).
Drie zijden hebben lengtes 7, 6 en 8 zoals in de figuur.
Bereken de lengte van de vierde zijde. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
12. |
AD is de middellijn van een
cirkel met middelpunt M.
PQ staat loodrecht op AD.
Er wordt een tweede cirkeltje getekend dat PQ raakt in C en de eerste
cirkel in B.
Dat wordt zodanig gedaan dat BCA op één lijn liggen.
Het middelpunt van dit tweede cirkeltje is N.
Bewijs dat MN door B gaat. |
|
|
|
|
|
13. |
Vanuit punt A op de omtrek van een cirkel wordt een lijn door
het middelpunt getrokken
Verder wordt een lijn naar een willekeurig ander punt B
getrokken.
De raaklijn aan B aan de cirkel snijdt het verlengde van AM in
punt C.
Het blijkt dat hoek BCA gelijk is aan 20°
Bereken hoek CAB. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|