|
|
Scheiden van Variabelen. |
©
h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |
|
|
|
Bij sommige
differentiaalvergelijkingen zijn de y en de x uit elkaar
te halen. De y-en aan de ene kant van het =-teken, en de
x-en aan de andere kant. |
|
|
Hoe
werkt het ? |
|
|
Neem de differentiaalvergelijking
y' = x/y²
Daarin is y de één of
andere functie van x. Dus y = f(x)
maar die functie die kennen we nog niet.
Als je die y2 naar de andere kant brengt, dan staat er
y2 • y' = x ofwel (f(x))2
• f ' = x
Ga nu beide kanten primitiveren (met als variabele de x).
De primitieve van x is dan 1/2x2
+ c1.
De primitieve van y2 • y'
is
1/3y3
+ c2 , immers als je y als
f(x) ziet, dan is de afgeleide van (f(x))3
gelijk aan 3• f(x)2 • f'(x)
waarbij die laatste f '(x) komt van de kettingregel.
Dus krijg je 1/3y3
+ c2 = 1/2x2
+ c1 . |
|
En nu zijn de x en de y
gescheiden! |
|
|
Als je nu de c2 naar
de andere kant brengt geeft dat c1 - c2
en omdat de beide c's toch constanten zijn mag je dat ook wel
weer een nieuwe c noemen: 1/3y3
= 1/2x2
+ c.
Het komt er eigenlijk op neer dat je bij het primitiveren maar aan één
kant een c hoeft te zetten. |
|
|
Nogmaals differentialen. |
|
|
We merkten al eerder op dat
differentialen (dy en dx) in feite oneindig kleine
stukjes
Δx en
Δy zijn.
Liefst zo klein mogelijk.
Liefst nul, maar dat kan niet, dan valt alles uit de vergelijkingen weg.
|
Differentialen alléén stellen
niets voor!! |
|
|
Het gaat altijd om de verhouding tussen dy en dx. Die stelt
wél iets voor, namelijk de helling. Kijk naar de volgende vier
vergelijkingen: |
1. dy • 4 = 2x • dx
2. 6 + 2xdy = 3xdx
3. dy/dx = 4 +
3x
4. 2xdx = 4 • dy/dx |
|
|
|
Twee daarvan zijn normaal, twee
anderen zijn je reinste flauwekul! Zie je welke?????
Ik hoop dat je door hebt dat de tweede en de vierde lariekoek zijn.
Onzin.
In de tweede wordt iets met dy en iets met dx vergeleken
met 6. Dat kán echt niet,: die 6 is oneindig veel keer groter dan die
stukken met dy en dx want die nemen we immers zo klein
mogelijk!
En in de vierde gebeurt hetzelfde: dy/dx
is een verhouding, en daar komt een normale waarde uit, terwijl dat
stukje met dx naar nul gaat!
Er zijn maar twee manieren om dy of dx uit een
vergelijking weg te krijgen: |
|
|
1. Als afgeleide: je kunt dy/dx
vervangen door een "gewone" formule.
2. Als integraal: een heleboel kleine stukjes bij
elkaar optellen geeft één waarde
(als de stukjes kleiner worden, worden
het er ook meer) |
|
|
|
Met dit in je achterhoofd kun je
de bovenstaande differentiaalvergelijking ook zó noteren: |
y' = x/y² |
⇒ dy/dx
= x/y²
⇒ dy
= x/y² • dx
⇒ y²
• dy = x • dx |
|
|
|
|
|
|
|
|
In de vierde regel bedoelen we
dus niet een stuk oppervlakte uitrekenen, maar gewoon de primitieve
functie nemen. In de vijfde regel verdwijnen de differentialen.
In het vervolg zullen we beide notaties (die met y' en die met
dy/dx) door elkaar gebruiken. Wen er
maar aan!Tenslotte kun je "voor het mooi" de slotoplossing
natuurlijk ook nog als y = .... gaan schrijven:
1/3y³
= 1/2x²
+ c ⇒
y3 = 11/2x2
+ c ⇒
y = (11/2x2
+ c)1/3 (daarbij is 3c
vervangen door een nieuwe constante c)
Dit is weer de algemene oplossing. De c kun je vinden door een
punt in te vullen. |
|
|
Voorbeeld
Gegeven is de differentiaalvergelijking dy/dx
= 2y + 6. Geef de oplossingskromme die door (0,4)
gaat.
scheiden: dy = (2y + 6)dx ⇒ dy • 1/(2y
+ 6) = dx
primitiveren: 0,5ln(2y + 6) = x + c
ln(2y + 6) = 2x + c
2y + 6 = e2x + c = e2x
• ec = c • e2x
2y = c • e2x - 6
y = c • e2x - 3
Daarbij hebben we tussendoor elke nieuwe constante gewoon weer c
genoemd.
x = 0 geeft y = c - 3 = 4 dus c
= 7. De gezochte kromme is y = 7e2x
- 3
Hoe zie je snel of x en
y te scheiden zijn?
In het algemeen kun je een vergelijking van eerste orde in de vorm
M(x, y) + N(x, y) • y' = 0 schrijven
waarbij M en N dus functies van x en y zijn
Dat is trouwens hetzelfde als M(x, y)dx + N(x,
y)dy = 0.
De variabelen zijn te scheiden als M en N beiden als een product van een
functie van x en een functie van y geschreven kunnen
worden. Dus als M(x, y) = f1(x)
• f2(y) en N(x, y)
= g1(x) • g2(y).
|
|
|
|
|
OPGAVEN |
|
|
1. |
In welke van de volgende vergelijkingen
kun je x en y scheiden, en in welke niet? |
|
|
|
|
|
a. |
2ydx + 4dy = y2dy
|
|
|
b. |
3xydy + 4dx = 2ydx |
|
|
c. |
2x2dy = 4xdx
+ ydy |
|
|
d. |
y' + 2x = 3y |
|
|
e. |
ydy = 2xdy + 4dx |
|
|
f. |
xy • y' = 3y + y' |
|
|
|
|
|
2. |
Geef de algemene oplossing van de
volgende differentiaalvergelijkingen: |
|
|
|
|
|
a. |
y' = 4y + 2 |
|
|
b. |
dy/dx =
(x + 2)/y |
|
|
c. |
2x√ydx
- √ydy =
√ydx |
|
|
d. |
xdy = 3ydx - 2dy |
|
|
e. |
xy' = x + 3y' |
|
|
|
|
|
3. |
Geef de oplossing van de volgende
differentiaalvergelijkingen: |
|
|
|
|
|
a. |
dy - 3dx = ydx, en
de kromme gaat door (0, 4) |
|
|
b. |
√ydy
+ 2dx = 4xdx, en de kromme gaat door (0,0) |
|
|
c. |
y' = 1/2y2
• sinx, en de kromme gaat door (0,8) |
|
|
d. |
y' = 4x - 2xy, en de
kromme gaat door (0,5) |
|
|
|
|
|
|
4. |
Radioactieve stoffen vervallen in andere
stoffen. De hoeveelheid radioactieve stof die vervalt is
afhankelijk van hoeveel stof er is. Als er meer is, vervalt er
ook meer, dat klinkt logisch niet?
Wiskundig kunnen we dat in een formule gieten: dN/dt
= -l • N.
Daarin is l de zogenaamde
vervalconstante, die per stof verschilt.
Voor bijvoorbeeld Jodium-131 is l =
10-6
Geef een formule voor de hoeveelheid Jodium-131 als functie van
de tijd als de beginhoeveelheid gelijk is aan N0. |
|
|
|
|
5. |
Als een condensator in
het stroomschema hiernaast is opgeladen, zal hij gaan ontladen
als de schakelaar wordt gesloten.
Voor de spanning V over de condensator geldt Q = C • V
(waarin Q = lading, C = capaciteit en V = spanning)
Voor de stroom I die loopt geldt I = -dQ/dt
Voor deze stroom door de weerstand geldt ook V = I • R |
|
|
|
|
|
|
Uit deze drie formules kun je
afleiden dat moet gelden -C • dV/dt
= V/R |
|
|
|
|
|
a. |
Toon dat aan. |
|
|
|
|
|
b. |
Geef een formule voor de spanning V(t),
als de spanning over de opgeladen condensator gelijk is aan 50
Volt, de capaciteit van de condensator is C = 10-6
Farad, en de weerstand R is 1600 Ohm. |
|
|
|
|
|
|
|
|
6. |
examenvraagstuk VWO
Wiskunde B, 1986.
Gegeven is de
differentiaalvergelijking D: sinxdy
= ycosxdx, waarbij x
∈ [-π,
π] en y
∈
R. |
|
|
|
|
a. |
Teken ten opzichte van een
rechthoekig assenstelsel Oxy de verzameling van de punten waarin
het lijnelement dat aan D voldoet een positieve richtingscoëfficiënt
heeft. |
|
|
|
|
b. |
Stel een vergelijking op van de
integraalkromme van D die door het punt (1/6π,
4) gaat. |
|
|
|
|
7. |
examenvraagstuk VWO
Wiskunde B, 1991. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
a. |
Geef door arcering
het gedeelte van het Oxy-vlak aan waar de richtingscoëfficiënten
van de door D bepaalde lijnelementen positief zijn. |
|
|
|
|
|
b. |
Toon aan dat de
kromme K gegeven door: x = 1 + 2sint en
y = ln(1 + cost) een oplossingskromme van D is. |
|
|
|
|
|
L is de
oplossingskromme van D die door het punt (-2, ln3) gaat. |
|
|
|
|
|
c. |
Stel een
vergelijking van L op. |
|
|
|
|
8. |
Gegeven is de
differentiaalvergelijking: ydx - xdy
= y2 (x + 1)dx |
|
|
|
|
|
a. |
Voor welke a en b is
y = 1/(ax + b)
een oplossing? |
|
|
|
|
|
|
b. |
Toon aan dat de grafiek
van y = -x/(x +
1) een isokline is van deze vergelijking. |
|
|
|
|
|
c. |
Leg duidelijk uit
waarom de variabelen x en y niet te scheiden zijn. |
|
|
|
|
|
We kiezen een nieuwe
variabele door te substitueren: y = x/u,
dan geldt: dy = 1/u
• dx - x/u²
• du |
|
|
|
|
|
d. |
Leg duidelijk uit waarom dat zo is. |
|
|
|
|
|
|
e. |
Geef met behulp van
deze substitutie een algemene oplossing van de
differentiaalvergelijking. |
|
|
|
|
9. |
Gegeven is de
differentiaalvergelijking: xdy - 2dy =
√ydx,
De oplossingskromme die door (3,3) is de kromme y = (1/2ln(x
- 2) ±√3)2 |
|
|
|
|
|
a. |
Toon dat aan. |
|
|
|
|
|
|
Huh? Door die
±√3 staan daar twee
krommen, die elkaar snijden in (3, 3).
We weten al dat twee oplossingskrommen elkaar alleen kunnen
snijden in een singulier punt. |
|
|
|
|
|
b. |
Laat zien dat (3,
3) géén singulier punt van deze differentiaalvergelijking is. |
|
|
|
|
|
c. |
Hoe kan het dat we tóch
twee oplossingen vinden? Wat is hier aan de hand? |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
©
h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |