|
|
Veranderingen. |
©
h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |
|
|
|
Deze keer gaan we niet kijken hoe
groot een y bij een bepaalde x is, maar hoe
snel de y verandert als x verandert.
Neem een willekeurige grafiek, zoals die hiernaast.
Begin bij x = 0 en neem nu steeds stapjes van 1 opzij. Houd elke
keer bij hoeveel de y is toegenomen vanaf de vorige.
Die toename van y heet
Δy en is
in de figuur hiernaast met de rode lijnstukjes aangegeven.
Omdat we niet geďnteresseerd zijn in de hoogte van de
grafiek, maar alleen in de toename (dus het
hoogteverschil), laten we al die rode lijnstukjes naar beneden vallen en
tekenen we ze op gelijk hoogte vanaf de x-as.
Dat is hieronder gebeurd. Let erop dat in die laatste grafiek
nu op de y-as niet y staat maar
Δy.
Deze laatste grafiek geeft dus aan hoeveel de oorspronkelijke
toeneemt (negatief als hij afneemt). Zo'n grafiek heet daarom een toenamendiagram. |
|
|
|
|
|
|
Die laatste stokjes geven dus aan
hoeveel de functie is veranderd vanaf de vorige x. Omhoog
betekent toegenomen, omlaag betekent afgenomen. De vraag die we
hierboven hebben beantwoord is de volgende: |
|
|
"Teken
een toenamendiagram van f(x) op interval [0,8] met
stapgrootte 1" |
|
|
Het interval geeft aan van welke x
tot welke x je moet gaan, de stapgrootte geeft aan...nou ja, de
stapjes
Δx natuurlijk.
Berekening.
De lengte van de staafjes is natuurlijk te berekenen als je een
formule voor f(x) hebt.
De grafiek hierboven heeft als functievoorschrift f(x)
= 1/2x3 -
6x2 +17x + 10
Voor het berekenen van een toenamendiagram maken we een tabel met x,
y en
Δy : |
|
|
x |
0 |
1 |
2 |
3 |
4 |
5 |
6 |
7 |
8 |
y |
10 |
21,5 |
24 |
20,5 |
14 |
7,5 |
4 |
6,5 |
18 |
Δy |
- |
+11,5 |
+2,5 |
-3,5 |
-5,5 |
-6,5 |
-3,5 |
+2,5 |
+11,5 |
|
|
De laatste rij geeft de lengtes
van de "stokjes". Je ziet dat dit nauwkeuriger is dan uit een
grafiek aflezen (onze "tekening" hierboven klopt niet
helemaal). |
|
|
1. |
a. |
Gegeven is de functie f(x)
= 3√(x + 4). Teken een
toenamendiagram met stapgrootte 1 op interval [0, 8] |
|
b. |
Gegeven is de functie f(x)
= 12/(x + 4) . Teken een
toenamendiagram met stapgrootte 2 op interval [0, 12] |
|
c. |
Gegeven is de functie f(x)
= x2 + x + 2. Teken een
toenamendiagram met stapgrootte 1 op interval [-4, 4]
Wat valt je op? |
|
|
|
|
|
|
2. |
Hiernaast staat het toenamendiagram
van een functie f.
Schets een mogelijke grafiek voor deze
functie, als je weet dat hij door (0,4) gaat. |
|
|
|
|
|
|
|
3. |
Hiernaast staat het toenamendiagram
van een functie f met stapgrootte 1. |
|
|
|
|
|
a. |
Teken het toenamendiagram dat bij deze
functie hoort met stapgrootte 2. |
|
|
|
|
b. |
Teken een mogelijk toenamendiagram dat
bij deze functie hoort met stapgrootte 0,5. |
|
|
|
|
|
|
4. |
a. |
Wat kun je over het toenamendiagram
van een functie zeggen op de plaats waar de functie een maximum
heeft? |
|
|
|
|
b. |
Wat kun je over de grafiek van een
functie zeggen op de plaats waar het toenamendiagram een
positief maximum
heeft? |
|
|
|
|
|
|
5. |
Teken mogelijke grafieken bij de toenamendiagrammen hieronder. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
STIJGING
en DALING |
|
|
Stijgen en dalen is makkelijk aan
een grafiek af te lezen; dan gaat hij omhoog of omlaag. |
|
|
|
|
|
Kijk, iedereen snapt natuurlijk
best wat stijgend zijn van een grafiek nou eigenlijk betekent. Net zoals
de meneer links.
Toch wil een wiskundige dat graag wat preciezer en formeler vastleggen.
Om elke kans op misverstanden te voorkomen.
Daarom zegt een wiskundige: |
|
|
f(x) is stijgend: |
x2 > x1
⇒ f(x2)
> f(x1) |
f(x) is dalend: |
x2 > x1
⇒ f(x2)
< f(x1) |
|
|
|
|
Kijk toch even of je inderdaad
snapt wat hier nou eigenlijk staat....
(er moet trouwens eigenlijk nog bij staan dat die regels voor elk
paar x1, x2 moeten gelden) |
|
|
Ook aan een toenamendiagram is
stijging of daling van de grafiek zelf makkelijk te zien: als de grafiek
stijgt is het toenamendiagram boven de x-as,
als de grafiek daalt ligt hij eronder. |
|
STIJGENDE STIJGING? |
|
Maar ook die stijging zélf kan
natuurlijk toenemen (sterker worden) of afnemen
(minder sterk worden). En ook de daling. Iets dat daalt kan nou eenmaal
harder of minder hard gaan dalen toch?
We kunnen zodoende vier
gevallen onderscheiden: |
|
|
|
|
|
|
6. |
Men noemt een grafiek ook wel
"BOL" als het toenamendiagram daalt. Bij welke van de
vier hierboven genoemde vormen is dat zo? |
|
|
|
|
|
|
7. |
Gegeven is de functie
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Onderzoek met een toenamendiagram voor
welke waarden van t de grafiek van deze functie toenemend
stijgend is.
Neem interval [0, 30] en stapgrootte 2. |
|
|
|
|
|
|
8. |
Gegeven is de functie f(x)
= x3 - 22x2 + 140x
- 150
Onderzoek met een toenamendiagram de soorten stijging en daling
van de grafiek van f.
Beperk je voor x-waarden tussen 0 en 15. |
|
|
|
|
|
|
9. |
In een groot meer wordt
vis gekweekt, vooral spiering. De totale hoeveelheid spiering in
het meer wordt nauwkeurig bijgehouden en dat levert het volgende
model op:
|
|
Daarin is S de hoeveelheid spiering
(in tonnen) en t de tijd in jaren.
In deze formule is er op t = 0 ongeveer 46,5 ton spiering
aanwezig, maar je kunt de formule ook gebruiken voor andere
beginhoeveelheden. Heb je bijvoorbeeld 400 ton spiering in het
meer, dan hoort dat in deze formule bij t = 10 dus zal de
spieringvoorraad zich de komende jaren ontwikkelen zoals de
grafiek vanaf t = 10 loopt. |
|
|
|
|
|
|
|
a. |
Teken een toenamendiagram met
stapgrootte 1 op het interval [0, 30].
Rond de waarden af op gehele getallen. |
|
|
|
|
|
|
Men wil graag elk jaar een bepaalde
hoeveelheid vis vangen, maar wel zó dat de totale visstand jaar
na jaar gelijk blijft. Dat betekent dat er elk jaar evenveel vis
bij zal moeten komen als er gevangen wordt. |
|
|
|
|
|
|
|
b. |
Onderzoek met een toenamendiagram wat
de maximale hoeveelheid vis is die men kan vangen en op welk
moment dat moet gebeuren. |
|
|
|
10. |
Bij het uitbreken van een
griepepidemie in een land groeit het aantal patiënten volgende
het model
N(t) = 3t3 - 350t2 +
10000t Daarin is t de tijd in dagen met t
= 0 op het moment van uitbreken van de epidemie. N is het aantal
zieke mensen. |
|
|
|
|
a. |
Teken een toenamendiagram voor 0
≤ t
≤ 50 met stapgrootte
5. |
|
|
|
|
b. |
Lees uit dit toenamendiagram af
wanneer (ongeveer) het totaal aantal zieken maximaal is. |
|
|
|
|
c. |
De epidemie is "onder controle" zodra
er op een dag minder dan 1000 zieken bijkomen.
Onderzoek met je GR wanneer dat het geval is. |
|
|
|
|
|
|
11. |
Voor de hoogte h
(in cm) van een brandende kaars als functie van de tijd t
(in minuten) geldt: h = 30 -
2√t
|
|
|
|
|
a. |
Maak een toenamendiagram op interval
[0, 80] met stapgrootte 10. |
|
|
|
|
b. |
Is er sprake van toenemende/afnemende
stijging/daling? Wat zegt dat over de vorm van de kaars? |
|
|
|
|
|
|
12. |
examenvraagstuk
HAVO wiskunde A, 1989 |
|
|
|
|
In een viskwekerij wordt vis uitgezet in
een aantal nieuw aangelegde kweekvijvers. Als er geen vis wordt
gevangen zal de visstand zich in de loop der jaren uitbreiden.
Onderstaande grafiek geeft een model van de groei van de visstand. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
a. |
Teken het toenamendiagram
voor intervallen van een jaar, te beginnen met het interval 1-2. |
|
|
|
|
De viskweker zal een aantal
jaren wachten alvorens te 'oogsten'. Daarna wil hij jaarlijks
dezelfde hoeveelheid vis vangen, liefst zo veel mogelijk. Het
oogsten vindt steeds plaats aan het eind van het jaar. Na elke
vangst breidt de visstand zich weer uit volgens bovenstaande
grafiek. |
|
|
|
|
b. |
Welk advies zou je de
viskweker geven over:
• het aantal jaren dat hij na het uitzetten van de vis moet wachten.
• de grootte van de jaarlijkse vangst?
Geef bij dit advies een toelichting waarmee je de viskweker denkt te
overtuigen. |
|
|
|
|
|
©
h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |
|
|
|
|
|
|
|
|
|