1. |
a. |
De grafieken van f(x)
= x2 - 5 en g(x) = -2x
- 2 sluiten samen een vlakdeel in (zie figuur linksonder).
Bereken algebraïsch de oppervlakte van dat vlakdeel. |
|
|
|
|
|
b. |
De grafieken van f(x)
= 2√x - 2 en g(x)
= 4 - √x sluiten, samen met
de y-as een vlakdeel in (zie figuur midden onder).
Bereken algebraïsch de oppervlakte van dat vlakdeel. |
|
|
|
|
|
c. |
De grafieken van f(x)
= 6x2 - 2x
- x3
-
4 en g(x) = 2x2
- 14x
- 4 sluiten samen twee vlakdelen in (zie figuur rechtsonder).
Bereken algebraïsch de oppervlakte van deze beide vlakdelen. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
2. |
|
|
Bereken vervolgens algebraïsch de oppervlakte van het vlakdeel dat
wordt ingesloten door de grafieken van f en g en de lijn x
= 4. Geef je antwoord in twee decimalen nauwkeurig. |
|
|
|
|
|
|
|
|
3. |
De Lorentzkromme.
De Lorentzkromme is een grafiek uit de economie Hij geeft de
verdeling van inkomens van een bepaalde groep weer. Zet
alle mensen op volgorde van laag naar hoog inkomen. Op de x-as
zet je nu hoeveel procent van de mensen je hebt gehad, en op de y-as
hoeveel procent van het totaalinkomen die mensen hebben. |
|
Hiernaast zie je een
typische Lorentzcurve. Er is bijvoorbeeld in af te lezen
dat de 30% minst verdienende mensen samen slechts 15% van
het inkomen verdienen.
De blauwe lijn hoort bij de meest gelijke inkomensverdeling:
als iedereen precies evenveel verdient. De meest ongelijke
verdeling zou je vinden als één persoon alles verdient, en dat
zou de x-as van 0 tot 100 zijn plus een stip bij (100,
100)
Als getal om de inkomensongelijkheid van een groep weer te geven
gebruiken economen de zogenaamde Gini-coëfficiënt.
Dat is de oppervlakte tussen beide grafieken gedeeld door de
oppervlakte onder de blauwe lijn (en die is 5000). |
|
|
|
|
|
|
Voor de Lorentzkromme van
een land geldt ongeveer f(x) = 0,02512x1,8
Bereken de Gini-coëfficient van dat land. |
|
|
|
|
|
|
|
|
4. |
Tussen
de twee parabolen
y = 0,25x2 en y
= 2 - 0,25x2 wordt een rechthoek getekend
waarvan de hoekpunten op de parabolen liggen en waarvan de zijden
evenwijdig aan de coördinaatassen zijn.
Hoeveel procent van de oppervlakte tussen beide parabolen wordt maximaal
door de rechthoek in beslag genomen? |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
5. |
Twee cirkels met straal 3 doorsnijden
elkaar zó dat het middelpunt van elke cirkel op de andere ligt.
De vraag is: hoe groot is de doorsnede?
De vergelijking van een cirkel met middelpunt de oorsprong en
straal 3 is
y2 + x2 = 9 ofwel y
= ±√(9 - x2).
Voor de bovenste helft van de cirkel geldt het plusteken, voor
de onderste helft het minteken. |
|
|
Kies als oorsprong punt N. Dan
is de cirkel met middelpunt M over afstand 3 omhoog geschoven. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
a. |
Geef vergelijkingen voor de bovenste
helft van de cirkel met middelpunt N en de onderste helft van de
cirkel met middelpunt M. |
|
|
|
y = √(9
- x2)
y = 3 - √(9 - x2) |
|
|
b. |
Bereken de x-coördinaten van
de snijpunten van beide cirkels. |
|
|
|
|
|
c. |
Benader de oppervlakte tussen beide cirkels in
twee decimalen nauwkeurig. |
|
|
|
|
|
|
|
|
6. |
Hiernaast zie je een deel van de
grafiek van
y = sinx met daarbij de raaklijnen
in
x = 0 en x =
π.
Bereken de exacte waarde van de oppervlakte van het gearceerde
gebied. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
7. |
De grafieken van y =
ex -
2 en y = 4 - e2x
en de y-as sluiten een vlakdeel V in.
Bereken algebraïsch de oppervlakte van V. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
8. |
Bereken de gezamenlijke oppervlakte van alle
vlakdelen die worden ingesloten door de grafieken van y =
2x2 + 10 en y = 4x + 16 en x
= -2 en x = 5 |
|
|
|
|
|
|
|
|
9. |
Examenvraagstuk VWO Wiskunde B,
2002
Gegeven is de functie: f(x)
= √(x - 1)
De lijn k raakt de grafiek van f in het punt P(10,3).
Zie de figuur hieronder. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
a. |
Stel met behulp van differentiëren
een vergelijking op van k. |
|
|
|
|
|
De grafiek van f, de lijn k en de x-as sluiten een vlakdeel in. |
|
|
|
|
|
b. |
Bereken exact de oppervlakte van dit
vlakdeel. |
|
|
|
|
|
|
|
|