|
|||||
Boek III, propositie 15. | |||||
|
|||||
Neem een cirkel met
middelpunt M en middellijn AB. Kies twee koorden CD en EF zodat CD dichter bij M ligt dan EF. Teken MP loodrecht op DC en MQ loodrecht op EF. (I-12) Omdat DC dichter bij M ligt dan EF is dus MP kleiner dan MQ. Kies punt R op MQ zodat MR = MP (I-3) Teken ST door R evenwijdig aan EF. MR = MP dus ook DC = TS (III-14) middellijn AB = AM + BM = MT + MS (straal van cirkel) Maar MT + MS > ST (driehoeksongelijkheid) (I-20) Dus AB > ST. Verder zijn MS en MT gelijk aan MF en ME, dus hoort bij de grotere hoek ook de grotere basis, dus is TS > EF (I-24) |
|
||||
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |