|
|||||
Boek III, propositie 32. | |||||
|
|||||
Teken een lijn RQ
loodrecht op de raaklijn.
(I-11) Dan ligt het middelpunt M van de cirkel op die lijn (III-19) Dus is de blauwe hoek bij P 90º (Thales) (III-31) Dan zijn de rode en groene samen ook 90º (hoekensom driehoek) (I-32) De blauwe hoek bij R is 90º, dus is de hoek die de koorde met de raaklijn maakt weer een groene hoek, en gelijk aan de omtrekshoek van PR in het andere deel van de cirkel |
|
||||
Kies een punt S op de
cirkel. Dan is PQRS een koordenvierhoek dus de hoek bij S is samen met een groene hoek 180º. (III-22) Dan is die paarse hoek bij R gelijk aan die bij S (ook met een groene samen 180º) Die paarse hoek bij S is precies de omtrekshoek van de koorde, en die paarse hoek bij R is de hoek tussen koorde en raaklijn. |
|
||||
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |