|
|||||
Boek III, propositie 33. | |||||
|
|||||
Begin met een hoek H
en een lijnstuk AB. Geval 1. De hoek H is scherp. Teken vanaf punt A een lijn met een hoek even groot als hoek H. (I-23) Teken AD loodrecht op die lijn (I-11) (de plaats van D is nog niet bekend) Teken het midden C van AB (I-10) Teken CM loodrecht op AB, M het snijpunt met AD (I-11) Teken MB AC = BC, MC = MC, en de hoeken bij C zijn beiden 90º Dus de driehoeken ACM en BCM zijn congruent (ZHZ) (I-4) Dus MA = MB Teken de cirkel met middelpunt M en straal MA, dan ligt B dus ook op die cirkel. De lijn door A loodrecht op AB is de raaklijn aan de cirkel (gevolg van (III-16)) De rode hoeken zijn gelijk (hoek koorde en raaklijn) (III-32) dus hoek D is gelijk aan hoek H. Het gele segment is het goede. |
|||||
Geval 2.
Hoek H is recht. Teken een lijn door A loodrecht op AB. (I-11) Teken het midden C van AB. (I-10) Teken de cirkel met middelpunt C en straal AC. De lijn door A loodrecht op AB is de raaklijn aan de cirkel (gevolg van (III-16)) Dan is de hoek ADB ook recht, en dus gelijk aan hoek H. (III-32) Het gele segment is het goede. |
|
||||
Geval 3,
Hoek H is stomp. Teken vanaf punt A een lijn met een hoek even groot als hoek H. (I-23) Teken AD loodrecht op die lijn (I-11) (de plaats van D is nog niet bekend) Teken het midden C van AB (I-10) Teken CM loodrecht op AB, M het snijpunt met AD (I-11) Teken MB. AC = BC, MC = MC, en de hoeken bij C zijn beiden 90º Dus de driehoeken ACM en BCM zijn congruent (ZHZ) (I-4) Dus MA = MB Teken de cirkel met middelpunt M en straal MA, dan ligt B dus ook op die cirkel. De lijn door A loodrecht op AB is de raaklijn aan de cirkel (gevolg van (III-16)) E is een willekeurig punt op de cirkel (aan de andere kant dan hoek A) De rode hoeken zijn gelijk (hoek koorde en raaklijn) (III-32) dus hoek E is gelijk aan hoek H. Het gele segment is goede. |
|||||
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |