|
|||||
Boek III, propositie 8. | |||||
|
|||||
|
|||||
MB = MA (straal
cirkel) tel bij beiden PM op: MB + PM = PA Maar MB + PM is groter dan PB (driehoeksongelijkheid) (I-20) Dus is PA groter dan PB (en op dezelfde manier ook groter dan PC, PD, ...) dus PA is de grootste De driehoeken MBP en MCP hebben twee gelijke zijden (MB = MC en MP = MP) en dan heeft de driehoek met de grotere hoek daartussen ook de grotere basis (I-24) Dus PB is groter dan PC. Op dezelfde manier vind je dat lijnen dichter bij A groter zijn |
|
||||
MC + CP is groter dan
MP (driehoeksongelijkheid)
(I-20) MC = MA (straal cirkel), dus die kun je van beiden aftrekken. Dan blijft over CP is groter dan AP En op dezelfde manier BP > AP dus AP is de kleinste. Binnen driehoek MCP zijn MB en BP twee elkaar ontmoetende lijnen. Dan
is MB + BP < MC + CP
(I-21) |
|
||||
Neem een willekeurige
lijn PB. Construeer hoek PMD gelijk aan hoek PMB (I-23)
MB = MD |
|
||||
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |