|
|||||||
ruimtelijk Pythagoras | |||||||
De plaats van een punt P in een plat vlak kunnen we aangeven met twee coördinaten, meestal x en y genoemd, die aangeven hoeveel stappen we vanaf een beginpunt (de oorsprong) naar rechts en naar boven moeten gaan om in P(x, y) te komen, zoals in de figuur hier linksonder is getekend. | |||||||
|
|||||||
Maar in de ruimte is er een derde richting en daarom ook een derde coördinaat nodig. In de figuur hier rechtsboven is het groene xy-vlak horizontaal neergelegd. Om de plaats van een punt Q(x, y, z) in de ruimte weer te geven moet je aangeven hoeveel je in de x-richting, hoeveel in de y-richting en hoeveel in de z-richting moet gaan vanaf de oorsprong. | |||||||
Meestal wordt de x-as naar voren/achteren getekend, de y-as naar rechts/links en de z-as omhoog/omlaag. De positieve richting van de assen is zó gekozen dat als een kurkentrekker van de positieve x-as naar de positieve y-as zou draaien, hij in de richting van de positieve z-as gaat bewegen. Om punten in een ruimtelijke figuur aan te geven is het bijna altijd nodig om met hulplijntjes aan te geven waar ze nou precies liggen. Hieronder zie je bijvoorbeeld drie punten P die op precies dezelfde plaats zijn getekend, maar ruimtelijk toch totaal ergens anders liggen. Kijk maar: |
|
||||||
|
|||||||
Zo'n doosje erbij tekenen helpt om de plaats van een punt beter duidelijk te maken. | |||||||
Het vinden van coördinaten. Vaak worden de coördinaten van punten gegeven, maar soms moet je aan het werk om ze zelf te vinden. Hier volgen een paar veel voorkomende gevallen. |
|||||||
1. Het midden van een lijnstuk. | |||||||
Als je van lijnstuk AB de
coördinaten van A en B hebt, dan kun je de coördinaten van het midden M
van dat lijnstuk heel snel en eenvoudig vinden. Neem gewoon het gemiddelde van de coördinaten van A en B, en je hebt de coördinaten van M. voorbeeld. Als A = (2,-4, 6) en B = (-8, 0, 12) dan is M = ( (2-8)/2, (-4+0)/2, (6+12)/2) = (-3, -2, 9) |
|||||||
2. Het zwaartepunt van een driehoek. | |||||||
Als je van driehoek ABC de
coördinaten van de hoekpunten hebt, dan kun je de coördinaten van het
zwaartepunt Z vinden door het gemiddelde van de coördinaten van A en B
en C te nemen. voorbeeld |
|||||||
3. Een punt op een lijnstuk. | |||||||
Stel je weet de coördinaten van A
en B, en je wilt de coördinaten van een punt P op lijnstuk AB vinden,
zodat AP : PB = 2 : 5. Dan kun je die als volgt vinden.... De truc is: Kijk hoeveel je A moet verplaatsen om in B terecht te komen. Als bijv A = (3, -6, -2) en B = (8, 8, -9) en je wilt van A naar B gaan, dan moet je in de x-richting +5 verplaatsen (van 3 naar 8 gaan), in de y-richting +14 en in de z-richting -7. Zo'n verplaatsing heet in de wiskunde een vector AB en wordt meestal genoteerd als: |
|||||||
Omdat P het lijnstuk in
verhoudingen 2 : 5 verdeelt, is dus AP 2/7
deel van AB. Maar dan is de vector AP ook 2/7 deel van de vector AB! |
|||||||
Dus om in P te komen moet je vanaf A een verplaatsing van 10/7 in de x-richting doen, en 4 in de y-richting en -2 in de z-richting. Je komt dan uit in P = (3 + 10/7, -6 + 4 en -2 - 2) = (43/7, -2, -4). | |||||||
De afstand tussen twee punten. | |||||||
Met behulp van coördinaten kun je heel gemakkelijk de afstand tussen twee punten en dus ook de lengte van een lijnstuk berekenen. Hoe dat moet, dat kun je vinden in deze les. | |||||||
OPGAVEN | |||||||
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |